ECLI:NL:RBDHA:2025:2784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
NL24.41072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op een nareisaanvraag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat de minister niet tijdig heeft beslist op de nareisaanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister binnen een termijn van acht weken, zoals gesteld in een eerdere uitspraak van 29 april 2024, geen beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de minister in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 187,- moet ook door de minister worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka op 21 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41072
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Imminga),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 29 april 2024.1 In die uitspraak staat dat de minister binnen acht weken moet beslissen op de nareisaanvraag. Dit ligt anders als de minister binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat aan eiser meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Eiser stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister primair verzoekt om het beroep van eiser tot dat moment aan te houden. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
1. Zaaknummer NL24.15608.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 29 april 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.5 De rechtbank stelt in dat verband vast dat uit het dossier niet blijkt dat de minister binnen de door de rechtbank gestelde termijn van acht weken heeft besloten tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiser heeft meegedeeld. De beslistermijn was dus acht weken en de minister heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
6. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Uit de processtukken blijkt dat de minister geen kenbare actie heeft ondernomen, om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. De stand van zaken in het dossier van eiser is dus onduidelijk. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.8 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Eiser heeft in het eerste beroep ook om een bestuurlijke dwangsom verzocht. In de hiervoor genoemde uitspraak van 29 april 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, de door de minister verbeurde dwangsom vastgesteld op € 992,-.
6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
9. De rechtbank overweegt ter zake als volgt. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In het geval dat aan – zoals in deze zaak – een eerdere, door de rechtbank bepaalde, beslistermijn geen gevolg wordt gegeven is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een (resterende) bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom in deze zaak dan ook niet vaststellen.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 8. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. de minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van J.B. Thépass, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven