ECLI:NL:RBDHA:2025:2867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3629 en AWB 25/1787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in het vreemdelingenrecht

Op 26 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL25.3629 en AWB 25/1787, waarbij twee beroepen van eiser, een Palestijnse asielzoeker, zijn beoordeeld. Het eerste beroep is gericht tegen het besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 9 januari 2025, dat eiser vanaf 6 januari 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen plaatst. Het tweede beroep betreft een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister van Asiel en Migratie op 8 januari 2025 is opgelegd. De rechtbank heeft op 14 februari 2025 de beroepen behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het COa en de minister.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het COa op goede gronden heeft besloten tot de plaatsing van eiser in de HTL, gezien de incidenten die zich hebben voorgedaan, waaronder een conflict op 2 januari 2025 waarbij eiser betrokken was. De rechtbank stelt vast dat eiser beledigende woorden heeft gebruikt en fysiek geweld heeft toegepast op een medebewoner. De rechtbank oordeelt dat het COa voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van meerdere incidenten met grote impact die de HTL-plaatsing rechtvaardigen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de incidenten anders zijn verlopen dan door het COa is gerapporteerd.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op het plaatsingsbesluit, waardoor ook dit beroep ongegrond is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen de uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar alleen voor het beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3629 en AWB 25/1787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2025 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Palestijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 9 januari 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser vanaf 6 januari 2025 in een HTL [1] in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [2] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van 8 januari 2025 om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [3] 2000 op te leggen.
1.1.
Het COa en de minister hebben op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Ook is een tolk verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en ook geen vergoeding in de proceskosten. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt naar het oordeel van de rechtbank - samengevat – het volgende. Op 2 januari 2025 heeft zich een conflict voorgedaan tussen eiser en de bewoners B en C. Het incident begon in de koelkastruimte waar eiser mogelijk onbedoeld bewoner B raakte. Vervolgens leidde dat tot verbale confrontatie in het restaurant. Daar gebruikte eiser woorden als “
hoeren” en “
sletten”. Bewoner B en C waren op dat moment ook in de eetzaal en reageerden op die opmerkingen. Eiser reageerde daarop door de hiervoor geciteerde woorden of woorden van soortgelijke strekking in de richting van bewoner B en C te blijven gebruiken. Iets waar bewoner B en C vervolgens ook weer op reageerden. Bewoner B is daarna weggelopen om beveiliging te halen. Op een bepaald moment is eiser op bewoner C afgerend. Eiser heeft bewoner C toen een slag/duw gegeven waardoor bewoner C viel.
4. De rechtbank vindt dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten dat eiser in de HTL kan worden geplaatst.
4.1.
De rechtbank ziet in de stelling van eiser dat het incident anders dan wel onduidelijk is verlopen, onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan wat er is gebeurd op 2 januari 2025. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat het feitencomplex is gebaseerd op verklaringen van bewoners B en C als ook van een getuige (medebewoner), die tijdens het incident op 2 januari 2025 aanwezig was in de eetzaal. De rechtbank stelt vast dat voornoemde verklaringen weliswaar op essentiële punten overeenkomen. Zo is duidelijk dat eiser beledigende woorden heeft gebruikt en dat hij in ieder geval één van de bewoners heeft geduwd en dat deze is gevallen. Het enkele feit dat de verklaringen niet allemaal op detailniveau gelijk zijn, betekent nog niet dat de verklaringen onjuist zijn. De verklaring van eiser dat hij degene is die is aangevallen, mocht het COa terzijde schuiven nu deze verklaring in het geheel niet wordt bevestigd door de verklaringen van de getuige en bewoners B en C en verder ook niet is onderbouwd door eiser.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting is toegelicht dat het COa zich op het standpunt stelt dat ofwel sprake is van één incident met zeer grote impact of anders van meerdere incidenten met grote impact die een HTL-plaatsing rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat het COa voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van meerdere incidenten met grote impact. Uit het besluit tot plaatsing blijkt dat eiser sinds februari 2023 verschillende keren negatief in beeld is bij het COa. Zo is eiser 4 keer betrokken geweest bij “
agressie en geweld tegen personeel verbaal” en 1 keer bij “
agressie en geweld tegen personen fysiek”. Deze incidenten zijn in deze procedure niet betwist door eiser. Ook het incident van 2 januari 2025 kan in ieder geval worden aangemerkt als incident met grote impact, omdat eiser als doel had anderen te kleineren. De rechtbank zal daarom in het midden laten of sprake is van één incident met zeer grote impact, omdat de meerdere incidenten met grote impact de HTL-maatregel al kunnen dragen.
5. Voor zover eiser betoogt dat een minder vergaande maatregel had moeten worden opgelegd, treft dat geen doel. Met minder vergaande maatregelen als correctiegesprekken, waarschuwingsbrieven en ROV-maatregelen heeft het COa geprobeerd het gedrag van eiser te begrenzen en een positieve verandering te stimuleren. Gelet op het incident dat daarna heeft plaatsgevonden heeft dat niet het gewenste effect gehad en is eiser blijven volharden in het ongewenste gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa geen aanleiding hoeven zien om een lichtere maatregel op te leggen en heeft het COa mogen overgaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
6. Verder oordeelt de rechtbank dat zij reeds eerder in haar uitspraak van 3 februari 2023 [4] heeft geoordeeld heeft dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of artikel 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, anders over te oordelen. [5] Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig kan zijn, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing niet het geval. Dat het begeleidingsplan niet aan het dossier is toegevoegd betekent evenmin dat de plaatsing onrechtmatig is.
7. Reeds omdat het beroep is ingesteld tegen het besluit tot plaatsing in de HTL zal de rechtbank de grond tegen het voortduren van de plaatsing in de HTL onbesproken laten.
8. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond.
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier op 26 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Handhaving- en Toezichtlocatie.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Vreemdelingenwet.