In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 februari 2024. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
De rechtbank oordeelt dat, volgens artikel 6:2 van de Awb, het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 6 februari 2024, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou eindigen op 6 augustus 2024. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die deze verlenging rechtvaardigt.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 5 augustus 2024, die op 7 augustus 2024 door de minister is ontvangen, prematuur is ingediend. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.