In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 maart 2024 behandeld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder de zaak op een zitting te behandelen.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn aanvraag op 19 maart 2024 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou eindigen op 19 september 2024. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 is deze termijn met negen maanden verlengd, wat betekent dat de ingebrekestelling van 23 september 2024 prematuur is ingediend. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 28 januari 2025, waarin is geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigt.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.