ECLI:NL:RBDHA:2025:3039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL25.7189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op asielgrondslag en rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die op 7 februari 2025 in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld, nadat verweerder op 18 februari 2025 de maatregel had opgeheven en schadevergoeding had aangeboden voor de periode van 17 tot 18 februari 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, die tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 15 februari 2025 niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de verlenging van de maatregel op basis van artikel 59b, derde lid, Vw rechtsgeldig was. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en heeft voortgeduurd tot de opheffing. Het aanbod van verweerder tot schadevergoeding werd niet omgezet in een verplichting, omdat de rechtbank de maatregel rechtmatig achtte. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL25.7189

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 1991, (gestelde) Algerijnse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. [advocaat]),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 7 februari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, welk beroep tevens wordt aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel op 18 februari 2025 opgeheven en daarbij aangeboden schade te vergoeden voor de periode vanaf 17 februari 2025 tot 18 februari 2025 en de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van één punt (€ 907,-).
Aansluitend aan de opheffing van de maatregel is eiser in bewaring gesteld op een andere grondslag.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 24 februari 2025 verzocht om te reageren op de opheffing van de maatregel en de aangeboden schadevergoeding en proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft geen reactie ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is opgeroepen en verschenen om in persoon te worden gehoord en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. el Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel die ter toetsing voorligt is opgeheven voordat het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet beschikt over stukken van de aansluitend aan de opheffing opgelegde maatregel(en) en de rechtmatigheid van die maatregel dus niet kan controleren, beoordeelt de rechtbank in de onderhavige procedure uitsluitend de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend vanwege de opgeheven maatregel. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
2. Gemachtigde van eiser, die niet op de hoogte was van de opheffing van de maatregel hoewel deze opheffing ogenblikkelijk blijkt bij raadpleging van het digitale dossier, heeft ter zitting, nadat de rechtbank heeft aangegeven dat eiser inmiddels op grond van een opvolgende maatregel in bewaring wordt gehouden en dat verweerder reeds schadevergoeding en een proceskostenvergoeding heeft aangeboden vanwege “een te late omzetting”, aangevoerd dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet en eiser daarom in vrijheid moet worden gesteld. Gemachtigde van eiser heeft ook aangevoerd dat eiser inmiddels lang in bewaring wordt gehouden en als er nu inmiddels een lp is, niet valt in te zien waarom die lp er een half jaar geleden nog niet was en het daarom de vraag is of verweerder wel voortvarend genoeg handelt.
3. De rechtbank merkt allereerst op dat de rechtbank de rechtmatigheid van een maatregel op de asielgrond beoordeelt. Het moment waarop een lp is aangevraagd en is verkregen is hiervoor niet relevant.
4. De rechtbank stelt voorts vast dat de asielaanvraag die eiser op 5 februari 2025 heeft ingediend, op 15 februari 2025 niet-ontvankelijk is verklaard. In de beschikking van 15 februari 2025 is vermeld dat de maatregel met ten hoogste drie maanden wordt verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw. In artikel 59b, derde lid, Vw is bepaald dat “de bewaring krachtens het eerste lid, onderdeel a, b of c, kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h, Vw”. Verweerder heeft op 17 februari 2025 een aanvullende beschikking genomen met als inhoud:
(…)
In het besluit van 15 februari 2025 is abusievelijk opgenomen dat de bewaringsmaatregel met hoogstens drie maanden wordt verlengd. Dit klopt niet, uw bewaringsmaatregel wordt namelijk niet verlengd. U kunt dit document zien als correctie van het originele besluit.
(…)
5. De rechtbank overweegt dat “een correctie van het originele (asiel-)besluit” niet tot gevolg heeft dat de maatregel niet is verlengd in het “originele besluit” van 15 februari 2025. De rechtbank overweegt ook dat verweerder op grond van artikel 59b, derde lid Vw, gelezen in samenhang met artikel 8 onder h, Vw en gelet op de vaste Afdelingsjurisprudentie, bevoegd was om de maatregel met ten hoogste drie maanden te verlengen. Weliswaar is toelichting bij die verlenging toegespitst op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, terwijl de maatregel is gestoeld op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw, maar dit maakt de verlenging niet onrechtmatig omdat de juiste grondslag voor de verlenging is benoemd en de verlenging daarmee genoegzaam is gemotiveerd. De rechtbank begrijpt daarom ook niet waarom verweerder op 17 februari 2025 het aanvullende besluit heeft genomen en heeft beslist de maatregel niet te verlengen. Eiser is bovendien niet in vrijheid gesteld, maar aansluitend op grond van een opvolgende maatregel in bewaring gehouden. De rechtbank overweegt dat niet onwaarschijnlijk is dat die opvolgende maatregel op een onjuiste grondslag is gestoeld, maar zoals hiervoor overwogen beoordeelt de rechtbank uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel op de asielgrondslag.
6. De rechtbank stelt dus vast dat de maatregel in de beschikking van 15 februari 2025 rechtsgeldig is verlengd. Verweerder heeft in zijn aanvullende besluit deze verlenging stopgezet, waardoor op dat moment de grondslag aan de maatregel is komen te vervallen.
7. Indien de grondslag aan een maatregel komt te ontvallen, dient de invrijheidstelling te volgen, tenzij verweerder het noodzakelijk, proportioneel en evenredig acht om een opvolgende maatregel op te leggen. Het onderzoeken of dit is zo en het eventuele opleggen van een opvolgende maatregel dient zo spoedig mogelijk te geschieden indien verweerder de vreemdeling ononderbroken in bewaring wil houden. Op grond van “de schottentheorie” wordt doorgaans aangenomen dat een zogenoemde “omzetting” binnen twee dagen (en niet binnen 48 uur, zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16568, rechtsoverweging 19) dient te geschieden. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat deze termijn van twee dagen, geen termijn is die hoe dan ook mag verstrijken zonder dat enige handelingen van verweerder zijn vereist. De rechtbank zal dan ook steeds beoordelen of de termijn die is verstreken tussen het ontvallen van de grondslag aan een maatregel en het opleggen van een opvolgende maatregel noodzakelijk is geweest voor het te verrichten onderzoek en de oplegging van de maatregel. In de onderhavige geval is de grondslag van de te toetsen maatregel ontvallen door het nemen van een aanvullend besluit op 17 februari 2025. De betreffende maatregel is opgeheven op 18 februari 2025. De rechtbank acht het tijdsverloop tussen 17 en 18 februari 2025 dermate gering, dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig voortduren van de maatregel na het ontvallen van de grondslag.
8. Eiser heeft geen andere beroepsgronden aangevoerd, hoewel hij daartoe ter zitting uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld. De rechtbank heeft alle rechtmatigheidsvereisten gecontroleerd en concludeert, anders dan verweerder, dat de maatregel rechtsgeldig is opgelegd en vanaf de oplegging tot de opheffing steeds rechtmatig heeft voortgeduurd.
9. Verweerder heeft eiser een aanbod tot vergoeding van schade en proceskosten gedaan. De rechtbank overweegt dat dit aanbod onverplicht is gedaan en dat eiser dit bovendien niet heeft aanvaard. Omdat de rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig heeft voortgeduurd tot het moment van opheffing, bestaat er geen aanleiding om eiser in aanmerking te brengen voor schadevergoeding en bestaat er ook geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Dat de gemachtigde voor de zitting het digitale dossier niet heeft bekeken en daarom het aanbod tot schadevergoeding niet heeft gezien en niet heeft aanvaard, betekent niet dat de rechtbank het onverplicht gedane aanbod tot vergoeding van schade en proceskosten “omzet” in een veroordeling tot vergoeding van schade, die dus niet is geleden, en proceskosten. De rechtbank controleert immers in alle bewaringsprocedures ambtshalve alle rechtmatigheidsvereisten en dit kan betekenen dat de rechtbank een maatregel (on)rechtmatig acht terwijl partijen hier anders over denken.
10. De rechtbank volstaat gelet op het bovenstaande met het uitspreken van de ongegrondheid van het beroep en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 28 februari 2025.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.