ECLI:NL:RBDHA:2025:3117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
09/234402-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de voorbereiding van de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne

Op 21 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorbereiden van de handel in verdovende middelen, waaronder grote hoeveelheden cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruiker was van een SkyECC-account dat gebruikt werd voor het voeren van gesprekken over de handel in verdovende middelen. De verdachte werd echter vrijgesproken van een deel van de pleegperiode, omdat niet voldoende vaststond dat hij de enige gebruiker van het account was in die periode. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaren op, met aftrek van voorarrest.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. J. Roosma, de vordering indiende en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.H. Hammerstein, pleitte voor vrijspraak. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen en het voorbereiden van de handel daarin. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 16 december 2020 betrokken was bij de handel in cocaïne en dat hij in nauwe samenwerking met anderen handelde. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de ontwrichtende invloed van de drugshandel op de samenleving, wat leidde tot de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/234402-22
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 juli 2023, 5 september 2023, 14 november 2023, 1 februari 2024, 12 april 2024, 14 juni 2024 (alle pro forma) en 7 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is -
na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 februari 2025- ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 augustus 2020 tot en met 7 maart 2021 te 's-Gravenhage en/of Leidschendam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet en/of het derde of vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne, speed/amfetamine, XTC/MDMA en/of hasj, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- één of meerdere voorwerpen voorhanden te hebben waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die bestemd was tot het plegen van dat/die feit(en) door (meermalen)
* (via SkyECC) besprekingen te voeren over de prijs en/of transport van verdovende middelen van en/of naar Engeland en/of Duitsland, althans van en/of naar het buitenland, en/of
* (via SkyECC) besprekingen te voeren over het bewerken, verwerken en/of verpakken van verdovende middelen, over de wijze van transport van verdovende middelen en/of de wijze van verpakken/markeren van verdovende middelen, en/of
* (viaSkyECC) besprekingen te voeren over opbrengsten van een verkoop van verdovende middelen en/of de kwaliteit van verdovende middelen;
2
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 september 2020 tot en met 16 december 2020 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen
en/of buitenhet grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (althans telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale dan wel partiële vrijspraak bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft onder bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Identificatie
De verdachte is door het Openbaar Ministerie geïdentificeerd als de gebruiker van SkyECC-account [accountnaam 1] vanaf 5 augustus 2020. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat deze identificatie onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank overweegt het volgende.
De gebruiker van SkyECC-account [accountnaam 1] vanaf 5 augustus 2020
De gebruiker van het account [accountnaam 1] (hierna: het account) heeft als gebruikersnaam verbasteringen van de achternaam van de verdachte, zoals: [naam 1] en [naam 2] . Uit historische verkeersgegevens blijkt dat het IMSI-nummer dat aan het account was gekoppeld in de periode van 27 juli 2020 tot en met 3 augustus 2020 in de nachtelijke uren 24 keer gebruikmaakte van het basisstation [adres 2] te Nootdorp. Dit basisstation heeft de woning [adres 5] te Nootdorp binnen het theoretisch bereik. Dit betreft de woning waar de echtgenote en kinderen van de broer van de verdachte, genaamd [naam 3] , stonden ingeschreven en waar [naam 3] op 4 augustus 2020 door de politie in het strafrechtelijk onderzoek Mango is aangehouden. Uit het dossier blijkt daarnaast dat de gebruiker van het account op 27 juli 2020 zijn eigen telefoonnummer heeft gebeld en daarvan een screenshot naar een ander heeft verstuurd. Het telefoonnummer op het desbetreffende screenshot blijkt op 6 september 2019 in een politieregistratie aan [naam 3] te zijn gekoppeld. Ook stuurt de gebruiker van het account in juli 2020 anderen berichten over het gebroken been van zijn zoontje en wordt een bijbehorende foto van een kind in een ziekenhuisbed verstuurd. Door de politie is vastgesteld dat een van de zoontjes van [naam 3] in die periode ook een gebroken been had.
Een dag later, op 5 augustus 2020, heeft de gebruiker van het account zich aan anderen geïntroduceerd als het broertje van ‘ [naam 2] ’. Deze heeft hierbij opgemerkt dat [naam 2] is aangehouden. In de chats is onder meer gezegd: “Ben zn broertje”, “Ben broertje [naam 2] ”, “Denk morgen wordt ie voorgeleid” en “… verder niemand anders aangehouden. Alleen hun 3e.” Daarnaast heeft de gebruiker van het account bij de introductie vermeld dat de ander hem van ‘So Lounge’ zou kunnen kennen. Uit door de Belastingdienst verstrekte historische bedrijfsgegevens met betrekking tot de verdachte is gebleken dat de verdachte eigenaar is geweest van een bedrijf met de naam ‘So Lounge’ in de periode van mei tot en met juni 2016 en van een bedrijf genaamd ‘So Restaurant’ in de periode van juni 2016 tot en met januari 2019.
Verder was het account gekoppeld aan het IMSI-nummer [nummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dit IMSI-nummer blijkt dat dit in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 22 januari 2021 in de nachtelijke uren het meest gebruik heeft gemaakt van basisstation [adres 3] te Leidschendam. Dat basisstation heeft het adres binnen het theoretisch bereik, waar de verdachte toentertijd stond ingeschreven, [adres 4] te [plaats] .
De gebruiker van het account heeft zich op 5 december 2020 om 18:04 uur in een gesprek beklaagd over een boete die hij zojuist had gekregen. Door een verbalisant is geverbaliseerd dat hij bij raadpleging van de Nederlandse politiesystemen heeft geconstateerd dat de verdachte diezelfde dag om 17:59 uur was bekeurd voor het niet-dragen van een autogordel.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vanaf 5 augustus 2020 gebruiker van het account is geweest.
Mogelijke andere gebruiker vanaf 19 december 2020
De verdediging heeft betoogd dat, wanneer zou worden aangenomen dat hij het account heeft gebruikt, de verdachte niet de uitsluitende gebruiker van het account is geweest. Per bericht kan niet worden vastgesteld of de verdachte dit heeft verstuurd. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), dat onderzoek heeft gedaan naar 72 audio-berichten die met het account zijn verstuurd, heeft vastgesteld dat deze berichten door meerdere sprekers zijn geproduceerd. Deze conclusie ondersteunt de stelling dat niet is vast te stellen dat ook de andere chats, niet zijnde de audio-berichten, door de verdachte zijn verstuurd dan wel ontvangen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Naar aanleiding van een desbetreffende onderzoekswens van de verdediging heeft het NFI ter beantwoording van de vraag of er binnen het account meerdere sprekers zijn te horen, vergelijkend spraakonderzoek verricht aan de hand van audiofragmenten, afkomstig van het account. Bij dit onderzoek zijn (fragmenten van de) audioberichten gegroepeerd en is onderscheid gemaakt tussen een sectie A (“Aanvullend”) en een sectie B (“Betwist”). Het NFI heeft twee hypothesen voor het onderzoek geformuleerd: 1. het onderzoeksmateriaal is geproduceerd door één enkele spreker, en 2. het onderzoeksmateriaal is geproduceerd door meerdere sprekers. In zijn rapport van 2 december 2024 (getiteld “Groepering van audioberichten binnen een SKY-account”) concludeert het NFI dat de resultaten van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn onder de meerdere-sprekershypothese dan onder de één-sprekerhypothese. Volgens het NFI-rapport zijn de bevindingen voor alleen het A-deel of alleen het B-deel van het onderzoeksmateriaal wat stemkwaliteit betreft waarschijnlijker onder de één-sprekerhypothese dan onder de meerdere-sprekershypothese.
De rechtbank stelt vast dat alle audiofragmenten onder sectie A komen van audio-berichten die vóór 19 december 2020 zijn verzonden en dat alle audiofragmenten onder sectie B audio-berichten betreffen die vanaf 19 december 2020 zijn verzonden en in de chatgesprekken voorkomen. Gelet op het NFI-rapport heeft de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat het account in de periode van 5 augustus 2020 tot 19 december 2020 door meerdere personen is gebruikt. Op grond van de hiervoor weergegeven onderzoeksresultaten van de politie over de identificatie van de gebruiker van dit account, komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat het enkel de verdachte is geweest die van 5 augustus 2020 tot 19 december 2020 de berichten met dit account heeft verstuurd en daarop berichten heeft ontvangen. Wat de periode vanaf 19 december 2020 betreft kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de enige gebruiker van het account was en dus de exclusieve afzender en ontvanger van de berichten van het account was. Dit brengt mee dat de rechtbank evenmin kan vaststellen dat hij vanaf die datum de tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd.
Bewijsminimum
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de SkyECC-gesprekken in het dossier geen steun vinden in ander bewijsmateriaal. Volgens de raadsvrouw is dan ook niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Allereerst bestaat het dossier uit meerdere Sky-ECC gesprekken, tussen verschillende accounts, op een significant aantal data binnen de tenlastegelegde periode. Bovendien zijn binnen de SkyECC-gesprekken afbeeldingen verstuurd van onder meer blokken cocaïne, die de inhoud van de gesprekken ondersteunen. Al met al bieden de SkyECC-gesprekken een breed beeld van de handel in verschillende soorten verdovende middelen. Verder overweegt de rechtbank dat de bewijsregel van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) betrekking heeft op getuigenverklaringen. Het bewijs van een strafbaar feit mag niet uitsluitend worden gevonden in de verklaring van één getuige. Ontsleutelde berichten zijn evenwel schriftelijke bescheiden, meer in het bijzonder ‘andere geschriften’ als bedoeld in artikel 344, lid 1, onder 5, Sv en kunnen voor het bewijs worden gebruikt ‘in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen’. Een ander bewijsmiddel kan tevens een ‘ander geschrift’ zijn (ECLI:NL:HR:2004:AO9131). In dit geval betreft dat meerdere SkyECC-berichten.
Wel neemt de rechtbank de nodige behoedzaamheid in acht bij het beoordelen van de SkyECC-gesprekken, omdat zij niet de beschikking heeft over alle uitgewisselde SkyECC- berichten. Bij die beoordeling komt onder meer betekenis toe aan de aard en inhoud van die gesprekken en de betekenis van gebruikte bewoordingen.
Ten aanzien van feit 1
Voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in verdovende middelen
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 5 augustus tot en met 16 december 2020 als gebruiker van het account meermaals gesprekken heeft gevoerd over (de handel in) cocaïne, speed, XTC of MDMA, zoals onder 1 ten laste gelegd. In de gesprekken wordt (onder andere) gesproken over de prijs, het transport – al dan niet naar het buitenland –, de verpakking, de opbrengsten en de kwaliteit van die verdovende middelen. Deze gesprekken kunnen naar hun inhoud niet anders worden uitgelegd dan erop te zijn gericht de handel in verdovende middelen voor te bereiden of te bevorderen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en gebruiker van het account [accountnaam 2] . De verdachte voerde namelijk continu overleg met en legde verantwoording af aan deze gebruiker ( [naam 3] ) over zijn drugsactiviteiten.
Partiële vrijspraak t.a.v. een deel van de pleegperiode
Gelet op hetgeen is overwogen onder het kopje “
Mogelijke andere gebruiker vanaf 19 december 2020” zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 tot een partiële vrijspraak komen ten aanzien van de periode na 18 december 2020.
Ten aanzien van feit 2
Aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 6 september tot en met 16 december 2020 cocaïne aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen in de zin van artikel 2 onder C van de Opiumwet is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad.
Tussen het account en de gebruikers van de accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] zijn verschillende gesprekken gevoerd waaruit blijkt dat de gebruiker van het account in de voornoemde periode verdovende middelen aanwezig heeft gehad of heeft vervoerd. Door verbalisanten is uiteengezet dat in de gesprekken met “stuks” of “blokken” kilogrammen cocaïne worden bedoeld, dat getallen zoals “32,25” verwijzen naar de prijs per kilogram cocaïne, dat “colo” verwijst naar (een kilogram) Colombiaanse cocaïne en dat “boli” verwijst naar (een kilogram) Boliviaanse cocaïne. De rechtbank ziet, gelet op de algehele inhoud van de gesprekken, geen reden om aan deze uitleg te twijfelen en neemt deze over. Uit gesprekken van 26 augustus, 4 september en 6 september 2020 leidt de rechtbank af dat op 6 september 2020 met een personenauto (Volkswagen Up) veertien kilogram aan verdovende middelen is vervoerd. Op 24 oktober 2020 heeft de verdachte gezegd 38 kilogram cocaïne voor 32.250,- euro per kilogram te hebben gekocht. Op 1 november 2020 heeft de verdachte medegedeeld dat “32 [zijn] aangekomen met kbt” en dat hij twintig kilogram cocaïne heeft gekocht voor 32.500,- euro per kilogram. Verder heeft de verdachte op 17 november 2020 vermeld dat hij zo meteen 17 kilogram cocaïne zal ontvangen en op 5 december 2020 dat hij gisteren twintig kilogram cocaïne heeft gehaald. Tot slot heeft de verdachte op 13 december 2020 bericht dat hij een dag eerder een kilogram cocaïne heeft gehaald en op 16 december 2020 dat 38 kilogram cocaïne voor transport gereed staat.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken af dat de verdachte de regie heeft gevoerd over het vervoeren, inkopen of verkopen van in totaal 182 kilogram aan cocaïne en zich dus – als opdrachtgever – bezig gehouden heeft met de cocaïnehandel en tevens de beschikkingsmacht over die cocaïne heeft gehad. De verdachte heeft anderen geïnstrueerd om de cocaïne te verhandelen, maar – zo blijkt uit de berichten tussen de verdachte en gebruiker [accountnaam 2] – werd ook zelf geïnstrueerd om handelingen te verrichten die handel van cocaïne mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die is te kwalificeren als medeplegen.
Exporteren van verdovende middelen
De rechtbank leidt verder uit de gesprekken tussen de verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 2] af dat in de periode van 22 september tot en met 21 november 2020 in totaal 93 kilogram aan cocaïne is geëxporteerd. Uit de gesprekken blijkt dat de verdachte via contactpersoon “kabouter” internationale drugstransporten heeft uitgevoerd. De verdachte heeft op 22 september 2020 gesteld dat 33 kilogram cocaïne ter transport is afgeleverd. Op 5 november 2020 deelt de verdachte mee dat een dag eerder 32 kilogram cocaïne bij afnemers was aangekomen en vraagt daarbij hoe hij bij betaling van die afnemers om moet gaan met de wisselkoers van ponden naar euro’s. De rechtbank leidt hieruit af dat de afnemers zich buiten Nederland bevonden en de cocaïne dus is geëxporteerd. Op 21 november 2020 heeft de verdachte bericht dat 30 kilogram cocaïne is verzonden, maar dat volgens de wederpartij slechts 28 kilogram cocaïne is aangekomen. Uit het gesprek maakt de rechtbank op dat de verdachte in ieder geval 28 kilogram cocaïne heeft laten transporteren en dat, aangezien het gesprek gepaard gaat met schermafbeeldingen waarin met contactpersoon “ [persoon] ” in het Engels over de situatie wordt gesproken, er sprake was van export naar Groot-Brittannië.
Medeplegen
Ook hier kan naar het oordeel van de rechtbank uit de chatberichten worden afgeleid dat de verdachte de drugshandel aanstuurt en continu in nauw contact met de gebruiker van account [accountnaam 2] en anderen heeft gehandeld. Derhalve is sprake geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte als medepleger is aan te merken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 18 december 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en
- het opzettelijk vervaardigen
van hoeveelheden cocaïne, speed
enXTC/MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
- zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- meerdere voorwerpen voorhanden te hebben waarvan verdachte wist dat die bestemd
warentot het plegen van die feiten door meermalen via SkyECC besprekingen te voeren over de prijs en transport van verdovende middelen van en naar het buitenland, via SkyECC besprekingen te voeren over de wijze van transport van verdovende middelen en de wijze van verpakken van verdovende middelen, en via SkyECC besprekingen te voeren over opbrengsten van verkoop van verdovende middelen en de kwaliteit van verdovende middelen;
2
hij op tijdstippen in de periode van 6 september 2020 tot en met 16 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen opzettelijkbuiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een veroordeling aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf die deels voorwaardelijk (32 maanden, waarvan zestien maanden voorwaardelijk) of geheel onvoorwaardelijk (24 maanden) is, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een geldboete van € 15.000,-.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich tezamen met onder meer zijn broer – die op dat moment gedetineerd was – schuldig gemaakt aan het medeplegen van cocaïne-export en voorbereidingshandelingen voor (internationale) handel in cocaïne, speed en XTC/MDMA. Het feit dat zijn broer gedetineerd raakte vanwege de verdenking van het plegen van drugsgerelateerde strafbare feiten heeft de verdachte kennelijk niet afgeschrikt. In plaats daarvan heeft de verdachte tijdens de detentie van zijn broer contact met hem onderhouden voor de voorbereiding van de handel in drugs. In een periode van nog geen half jaar heeft verdachte met zijn mededaders (minimaal) 275 kilogram aan cocaïne verhandeld. De grootschalige handel in cocaïne heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld vaak niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Van de georganiseerde drugshandel gaat bovendien in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, zoals het omkopen van douanebeambten of haven- of transportmedewerkers. Boven- en onderwereld raken zodoende steeds meer met elkaar vermengd. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat. Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten, zoals winkeldiefstallen en woninginbraken, of straatoverlast terug is te leiden tot drugsgebruikers die met verslavingsproblematiek kampen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank passend dat voor de (internationale) handel in harddrugs lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. In de eerste plaats dient dit als vergelding voor het ontwrichtende effect van drugshandel waar de verdachte aan heeft bijgedragen. In de tweede plaats heeft het opleggen van zware straffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 januari 2025.Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat de voorlopige hechtenis hem zwaar is gevallen. De verdachte wil graag verder met het opbouwen van zijn leven en zich richten op de toekomst.
Straftoemeting
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van die straf aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor het in- en uitvoeren van (meer dan) 20 kilogram harddrugs door een dader die enige rol speelt in een organisatie geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. De straf loopt substantieel op naar mate het gewicht van de harddrugs meer dan 20 kilo is.
Vastgesteld is dat de verdachte in ieder geval 275 kilogram cocaïne heeft verhandeld. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank de rol van de verdachte in het geheel mee. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de inhoud van de gesprekken volgt dat er sprake is van een zekere mate van georganiseerd verband waarbij de verdachte een instruerende rol heeft gehad.
De rechtbank gaat uit van een minder grote hoeveelheid verhandelde cocaïne dan waar de officier van justitie in haar requisitoir van uit is gegaan. Mede gelet hierop zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die lager is dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Voorlopige hechtenis
In deze strafzaak is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst totdat door de rechtbank einduitspraak is gedaan. Met deze uitspraak eindigt dus deze schorsing en herleeft de voorlopige hechtenis.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, B en C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu en mr. Ö. Aydin, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2025.