3.4.Bewijsoverwegingen
Identificatie
De verdachte is door het Openbaar Ministerie geïdentificeerd als de gebruiker van SkyECC-account [accountnaam 1] vanaf 5 augustus 2020. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat deze identificatie onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank overweegt het volgende.
De gebruiker van SkyECC-account [accountnaam 1] vanaf 5 augustus 2020
De gebruiker van het account [accountnaam 1] (hierna: het account) heeft als gebruikersnaam verbasteringen van de achternaam van de verdachte, zoals: [naam 1] en [naam 2] . Uit historische verkeersgegevens blijkt dat het IMSI-nummer dat aan het account was gekoppeld in de periode van 27 juli 2020 tot en met 3 augustus 2020 in de nachtelijke uren 24 keer gebruikmaakte van het basisstation [adres 2] te Nootdorp. Dit basisstation heeft de woning [adres 5] te Nootdorp binnen het theoretisch bereik. Dit betreft de woning waar de echtgenote en kinderen van de broer van de verdachte, genaamd [naam 3] , stonden ingeschreven en waar [naam 3] op 4 augustus 2020 door de politie in het strafrechtelijk onderzoek Mango is aangehouden. Uit het dossier blijkt daarnaast dat de gebruiker van het account op 27 juli 2020 zijn eigen telefoonnummer heeft gebeld en daarvan een screenshot naar een ander heeft verstuurd. Het telefoonnummer op het desbetreffende screenshot blijkt op 6 september 2019 in een politieregistratie aan [naam 3] te zijn gekoppeld. Ook stuurt de gebruiker van het account in juli 2020 anderen berichten over het gebroken been van zijn zoontje en wordt een bijbehorende foto van een kind in een ziekenhuisbed verstuurd. Door de politie is vastgesteld dat een van de zoontjes van [naam 3] in die periode ook een gebroken been had.
Een dag later, op 5 augustus 2020, heeft de gebruiker van het account zich aan anderen geïntroduceerd als het broertje van ‘ [naam 2] ’. Deze heeft hierbij opgemerkt dat [naam 2] is aangehouden. In de chats is onder meer gezegd: “Ben zn broertje”, “Ben broertje [naam 2] ”, “Denk morgen wordt ie voorgeleid” en “… verder niemand anders aangehouden. Alleen hun 3e.” Daarnaast heeft de gebruiker van het account bij de introductie vermeld dat de ander hem van ‘So Lounge’ zou kunnen kennen. Uit door de Belastingdienst verstrekte historische bedrijfsgegevens met betrekking tot de verdachte is gebleken dat de verdachte eigenaar is geweest van een bedrijf met de naam ‘So Lounge’ in de periode van mei tot en met juni 2016 en van een bedrijf genaamd ‘So Restaurant’ in de periode van juni 2016 tot en met januari 2019.
Verder was het account gekoppeld aan het IMSI-nummer [nummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dit IMSI-nummer blijkt dat dit in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 22 januari 2021 in de nachtelijke uren het meest gebruik heeft gemaakt van basisstation [adres 3] te Leidschendam. Dat basisstation heeft het adres binnen het theoretisch bereik, waar de verdachte toentertijd stond ingeschreven, [adres 4] te [plaats] .
De gebruiker van het account heeft zich op 5 december 2020 om 18:04 uur in een gesprek beklaagd over een boete die hij zojuist had gekregen. Door een verbalisant is geverbaliseerd dat hij bij raadpleging van de Nederlandse politiesystemen heeft geconstateerd dat de verdachte diezelfde dag om 17:59 uur was bekeurd voor het niet-dragen van een autogordel.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vanaf 5 augustus 2020 gebruiker van het account is geweest.
Mogelijke andere gebruiker vanaf 19 december 2020
De verdediging heeft betoogd dat, wanneer zou worden aangenomen dat hij het account heeft gebruikt, de verdachte niet de uitsluitende gebruiker van het account is geweest. Per bericht kan niet worden vastgesteld of de verdachte dit heeft verstuurd. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), dat onderzoek heeft gedaan naar 72 audio-berichten die met het account zijn verstuurd, heeft vastgesteld dat deze berichten door meerdere sprekers zijn geproduceerd. Deze conclusie ondersteunt de stelling dat niet is vast te stellen dat ook de andere chats, niet zijnde de audio-berichten, door de verdachte zijn verstuurd dan wel ontvangen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Naar aanleiding van een desbetreffende onderzoekswens van de verdediging heeft het NFI ter beantwoording van de vraag of er binnen het account meerdere sprekers zijn te horen, vergelijkend spraakonderzoek verricht aan de hand van audiofragmenten, afkomstig van het account. Bij dit onderzoek zijn (fragmenten van de) audioberichten gegroepeerd en is onderscheid gemaakt tussen een sectie A (“Aanvullend”) en een sectie B (“Betwist”). Het NFI heeft twee hypothesen voor het onderzoek geformuleerd: 1. het onderzoeksmateriaal is geproduceerd door één enkele spreker, en 2. het onderzoeksmateriaal is geproduceerd door meerdere sprekers. In zijn rapport van 2 december 2024 (getiteld “Groepering van audioberichten binnen een SKY-account”) concludeert het NFI dat de resultaten van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn onder de meerdere-sprekershypothese dan onder de één-sprekerhypothese. Volgens het NFI-rapport zijn de bevindingen voor alleen het A-deel of alleen het B-deel van het onderzoeksmateriaal wat stemkwaliteit betreft waarschijnlijker onder de één-sprekerhypothese dan onder de meerdere-sprekershypothese.
De rechtbank stelt vast dat alle audiofragmenten onder sectie A komen van audio-berichten die vóór 19 december 2020 zijn verzonden en dat alle audiofragmenten onder sectie B audio-berichten betreffen die vanaf 19 december 2020 zijn verzonden en in de chatgesprekken voorkomen. Gelet op het NFI-rapport heeft de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat het account in de periode van 5 augustus 2020 tot 19 december 2020 door meerdere personen is gebruikt. Op grond van de hiervoor weergegeven onderzoeksresultaten van de politie over de identificatie van de gebruiker van dit account, komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat het enkel de verdachte is geweest die van 5 augustus 2020 tot 19 december 2020 de berichten met dit account heeft verstuurd en daarop berichten heeft ontvangen. Wat de periode vanaf 19 december 2020 betreft kan de rechtbank met onvoldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de enige gebruiker van het account was en dus de exclusieve afzender en ontvanger van de berichten van het account was. Dit brengt mee dat de rechtbank evenmin kan vaststellen dat hij vanaf die datum de tenlastegelegde strafbare feiten heeft gepleegd.
Bewijsminimum
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de SkyECC-gesprekken in het dossier geen steun vinden in ander bewijsmateriaal. Volgens de raadsvrouw is dan ook niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Allereerst bestaat het dossier uit meerdere Sky-ECC gesprekken, tussen verschillende accounts, op een significant aantal data binnen de tenlastegelegde periode. Bovendien zijn binnen de SkyECC-gesprekken afbeeldingen verstuurd van onder meer blokken cocaïne, die de inhoud van de gesprekken ondersteunen. Al met al bieden de SkyECC-gesprekken een breed beeld van de handel in verschillende soorten verdovende middelen. Verder overweegt de rechtbank dat de bewijsregel van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) betrekking heeft op getuigenverklaringen. Het bewijs van een strafbaar feit mag niet uitsluitend worden gevonden in de verklaring van één getuige. Ontsleutelde berichten zijn evenwel schriftelijke bescheiden, meer in het bijzonder ‘andere geschriften’ als bedoeld in artikel 344, lid 1, onder 5, Sv en kunnen voor het bewijs worden gebruikt ‘in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen’. Een ander bewijsmiddel kan tevens een ‘ander geschrift’ zijn (ECLI:NL:HR:2004:AO9131). In dit geval betreft dat meerdere SkyECC-berichten. Wel neemt de rechtbank de nodige behoedzaamheid in acht bij het beoordelen van de SkyECC-gesprekken, omdat zij niet de beschikking heeft over alle uitgewisselde SkyECC- berichten. Bij die beoordeling komt onder meer betekenis toe aan de aard en inhoud van die gesprekken en de betekenis van gebruikte bewoordingen.
Voorbereidingshandelingen ter zake van de handel in verdovende middelen
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 5 augustus tot en met 16 december 2020 als gebruiker van het account meermaals gesprekken heeft gevoerd over (de handel in) cocaïne, speed, XTC of MDMA, zoals onder 1 ten laste gelegd. In de gesprekken wordt (onder andere) gesproken over de prijs, het transport – al dan niet naar het buitenland –, de verpakking, de opbrengsten en de kwaliteit van die verdovende middelen. Deze gesprekken kunnen naar hun inhoud niet anders worden uitgelegd dan erop te zijn gericht de handel in verdovende middelen voor te bereiden of te bevorderen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd, omdat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en gebruiker van het account [accountnaam 2] . De verdachte voerde namelijk continu overleg met en legde verantwoording af aan deze gebruiker ( [naam 3] ) over zijn drugsactiviteiten.
Partiële vrijspraak t.a.v. een deel van de pleegperiode
Gelet op hetgeen is overwogen onder het kopje “
Mogelijke andere gebruiker vanaf 19 december 2020” zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 tot een partiële vrijspraak komen ten aanzien van de periode na 18 december 2020.
Aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 6 september tot en met 16 december 2020 cocaïne aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen in de zin van artikel 2 onder C van de Opiumwet is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de verdovende middelen en tevens dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad.
Tussen het account en de gebruikers van de accounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] en [accountnaam 4] zijn verschillende gesprekken gevoerd waaruit blijkt dat de gebruiker van het account in de voornoemde periode verdovende middelen aanwezig heeft gehad of heeft vervoerd. Door verbalisanten is uiteengezet dat in de gesprekken met “stuks” of “blokken” kilogrammen cocaïne worden bedoeld, dat getallen zoals “32,25” verwijzen naar de prijs per kilogram cocaïne, dat “colo” verwijst naar (een kilogram) Colombiaanse cocaïne en dat “boli” verwijst naar (een kilogram) Boliviaanse cocaïne. De rechtbank ziet, gelet op de algehele inhoud van de gesprekken, geen reden om aan deze uitleg te twijfelen en neemt deze over. Uit gesprekken van 26 augustus, 4 september en 6 september 2020 leidt de rechtbank af dat op 6 september 2020 met een personenauto (Volkswagen Up) veertien kilogram aan verdovende middelen is vervoerd. Op 24 oktober 2020 heeft de verdachte gezegd 38 kilogram cocaïne voor 32.250,- euro per kilogram te hebben gekocht. Op 1 november 2020 heeft de verdachte medegedeeld dat “32 [zijn] aangekomen met kbt” en dat hij twintig kilogram cocaïne heeft gekocht voor 32.500,- euro per kilogram. Verder heeft de verdachte op 17 november 2020 vermeld dat hij zo meteen 17 kilogram cocaïne zal ontvangen en op 5 december 2020 dat hij gisteren twintig kilogram cocaïne heeft gehaald. Tot slot heeft de verdachte op 13 december 2020 bericht dat hij een dag eerder een kilogram cocaïne heeft gehaald en op 16 december 2020 dat 38 kilogram cocaïne voor transport gereed staat.
Medeplegen
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken af dat de verdachte de regie heeft gevoerd over het vervoeren, inkopen of verkopen van in totaal 182 kilogram aan cocaïne en zich dus – als opdrachtgever – bezig gehouden heeft met de cocaïnehandel en tevens de beschikkingsmacht over die cocaïne heeft gehad. De verdachte heeft anderen geïnstrueerd om de cocaïne te verhandelen, maar – zo blijkt uit de berichten tussen de verdachte en gebruiker [accountnaam 2] – werd ook zelf geïnstrueerd om handelingen te verrichten die handel van cocaïne mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die is te kwalificeren als medeplegen.
Exporteren van verdovende middelen
De rechtbank leidt verder uit de gesprekken tussen de verdachte en de gebruiker van account [accountnaam 2] af dat in de periode van 22 september tot en met 21 november 2020 in totaal 93 kilogram aan cocaïne is geëxporteerd. Uit de gesprekken blijkt dat de verdachte via contactpersoon “kabouter” internationale drugstransporten heeft uitgevoerd. De verdachte heeft op 22 september 2020 gesteld dat 33 kilogram cocaïne ter transport is afgeleverd. Op 5 november 2020 deelt de verdachte mee dat een dag eerder 32 kilogram cocaïne bij afnemers was aangekomen en vraagt daarbij hoe hij bij betaling van die afnemers om moet gaan met de wisselkoers van ponden naar euro’s. De rechtbank leidt hieruit af dat de afnemers zich buiten Nederland bevonden en de cocaïne dus is geëxporteerd. Op 21 november 2020 heeft de verdachte bericht dat 30 kilogram cocaïne is verzonden, maar dat volgens de wederpartij slechts 28 kilogram cocaïne is aangekomen. Uit het gesprek maakt de rechtbank op dat de verdachte in ieder geval 28 kilogram cocaïne heeft laten transporteren en dat, aangezien het gesprek gepaard gaat met schermafbeeldingen waarin met contactpersoon “ [persoon] ” in het Engels over de situatie wordt gesproken, er sprake was van export naar Groot-Brittannië.
Medeplegen
Ook hier kan naar het oordeel van de rechtbank uit de chatberichten worden afgeleid dat de verdachte de drugshandel aanstuurt en continu in nauw contact met de gebruiker van account [accountnaam 2] en anderen heeft gehandeld. Derhalve is sprake geweest van een dermate nauwe en bewuste samenwerking dat de verdachte als medepleger is aan te merken.