ECLI:NL:RBDHA:2025:3241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
09.165232.24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vooraf geplande straatroof door drie mannen na langdurige achtervolging van het slachtoffer

Op 4 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 april 2024 betrokken was bij een straatroof in ’s-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met twee anderen, de aangeefster heeft achtervolgd en beroofd van haar eigendommen, waaronder een ketting, handtas, mobiele telefoon en sleutels. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een leidende rol had in het beroven van de aangeefster, waarbij geweld werd gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 7.536,85 werd vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de beroving. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/165232-24
Datum uitspraak: 4 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woonplaats hier te lande,
laatstelijk bekend feitelijk verblijfadres: [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het [instelling] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.R. Backers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ketting, een oorbel, een handtas, een mobiele telefoon (Apple) en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
aan die [naam] te trekken en/of die ketting en die tas van die [naam] af te trekken en/of de T-shirt van die [naam] kapot te scheuren.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Verdere standpunten van de verdediging komen hierna aan de orde voor zover relevant voor enige te nemen beslissing.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de aangeefster in de nacht van 16 april 2024 door meerdere personen is beroofd van haar eigendommen. Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat destijds de witte Chanel handtas, sleutels en telefoon van de aangeefster zijn weggenomen. Op basis van de aangifte en de in het dossier opgenomen foto van de blauwe plek in de nek van aangeefster na de beroving stelt de rechtbank vast dat aangeefster die nacht ook van haar ketting is beroofd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aangifte en de verklaring van getuige [getuige] dat geweld is gebruikt bij het afhandig maken van de goederen. Uit beide blijkt dat er drie mannen om aangeefster stonden, dat er werd getrokken aan haar spullen en dat haar handtas werd weggenomen. De aangifte en die verklaring worden ondersteund door de foto’s van het gescheurde T-shirt van aangeefster, de kapotte Chanel tas en de blauwe plek in de nek van de aangeefster na de beroving.
De verdachte heeft verklaard bij de diefstal aanwezig te zijn geweest, maar zegt dat hij de intentie had om slechts het horloge van de aangeefster weg te nemen. Toen hij zag dat zij dit niet om had, is hij volgens zijn verklaring direct en vóór zijn medeverdachten uit weggerend. Ten aanzien van de verdachte is daarom volgens de verdediging geen sprake van een voltooid delict en evenmin sprake van opzet ten aanzien van het wegnemen van de witte Chanel handtas, sleutels, telefoon en ketting van aangeefster.
De rechtbank overweegt dat de verdachte door de politie op de camerabeelden is geïdentificeerd als NN1, en ook zelf heeft erkend dat hij NN1 is. Volgens de politie is NN1 de persoon die na de straatroof als laatste bij de vluchtauto aan kwam rennen met de handtas van de aangeefster in zijn hand en die rechts achterin de auto plaatsnam. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging hierover heeft aangevoerd, acht de rechtbank de beschrijving van de camerabeelden en de analyse daarvan door de politie voldoende duidelijk en de omschreven uiterlijke kenmerken van NN1, NN2 en NN3 voldoende onderscheidend, zodat er geen reden is om aan de herkenning te twijfelen. Dit geldt temeer nu de verdachte en de twee andere mannen een van elkaar verschillend signalement hebben, waardoor zij op basis van specifieke kenmerken door de politie te herkennen waren. Daarbij heeft de verdachte bij de politie zelf verklaard dat het zou kunnen dat hij na de straatroof rechts achterin de vluchtauto is gestapt. Dat de verdachte als eerste en zonder gestolen goederen is weggerend wordt dan ook weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank concludeert dat buiten redelijke twijfel vaststaat dat het de verdachte is geweest die de aangeefster van haar handtas heeft beroofd.
Medeplegen
Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte een initiërende en leidende rol had in de beroving. Het plan om de aangeefster te achtervolgen en te beroven was afkomstig van de verdachte en hij is degene geweest die de medeverdachten bij dit plan heeft betrokken. Hij heeft geregeld dat een chauffeur klaarstond om de aangeefster van Amsterdam naar Den Haag te kunnen volgen. Toen de aangeefster haar auto had geparkeerd, heeft de verdachte aangeefster – samen met zijn medeverdachten – bij de parkeergarage opgewacht en hebben zij haar vervolgens op straat beroofd van haar eigendommen. De verdachte en zijn medeverdachten zijn daarna weggerend in de richting van de vluchtauto waar de chauffeur op hen wachtte en zijn daar kort na elkaar – met enkele seconden ertussen – aangekomen en ingestapt. En ten slotte hebben zij zich ontdaan van de door verdachte in de auto meegenomen handtas van aangeefster door die naar buiten te gooien. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank de tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging bewezen.
Partiële vrijspraakDe rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van de diefstal van de oorbel, omdat de aangeefster heeft verklaard dat het ook kan zijn dat deze uit haar oor is gevallen tijdens de beroving.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 april 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen,
een ketting, een handtas, een mobiele telefoon (Apple) en een sleutelbos,
die aan [naam] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
aan die [naam] te trekken en die ketting en die tas van die [naam] af te trekken en
hetT-shirt van die [naam] kapot te scheuren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd, met daarbij eventueel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 16 april 2024 samen met anderen een straatroof gepleegd, waarbij een ketting, een handtas, een Apple-telefoon en een sleutelbos buitgemaakt zijn. Daarbij is geweld gebruikt tegen aangeefster, waarbij aan haar is getrokken en haar T-shirt is gescheurd. Hieruit alleen al blijkt dat de verdachte geen respect heeft gehad voor de eigendommen van de aangeefster en haar persoonlijke levenssfeer. Dit blijkt bovendien uit de omstandigheid dat aangeefster bewust als doelwit is gekozen, dat zij van Amsterdam naar haar huis in Den Haag is achtervolgd en dat de verdachte haar samen met twee anderen voor de ingang van het appartementencomplex waarin zij woont overvallen en beroofd heeft. De aangeefster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij als gevolg van het incident gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, dat zij een depressieve episode heeft ervaren en nog dagelijks hinder ondervindt van deze traumatische gebeurtenis. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door financieel gewin – de buit bestond uit zeer kostbare spullen – en heeft er niet bij stilgestaan dat de aangeefster nog lange tijd de psychische en lichamelijke gevolgen van dit geweldsdelict zou kunnen ondervinden.
Daarbij heeft de straatroof plaatsgevonden op een voor het publiek toegankelijke plaats, waar passanten en omwonenden getuige zijn geweest van het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten. Hierdoor hebben de verdachte en zijn medeverdachten een onveilige situatie gecreëerd en reeds aanwezige gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De rechtbank kent aan dit alles zwaarwegende betekenis toe bij haar strafbepaling.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 december 2024. Dat telt niet minder dan zestien pagina’s. Hij is meerdere keren veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten. In 2019 is aan hem voor vermogens- en geweldsfeiten een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd. Het voorgaande heeft hem er niet van weerhouden in herhaling te vallen. De rechtbank weegt die herhaling in strafvermeerderende zin mee bij het bepalen van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 12 februari 2025. Hierin vermeldt de reclassering onder meer dat de verdachte jarenlang begeleid is door zowel de jeugdreclassering als de volwassenenreclassering. Het is echter niet gelukt om de verdachte te motiveren voor gedragsverandering. Er is sprake van een patroon ten aanzien van vermogensdelicten en geweldsdelicten, al dan niet in combinatie met elkaar. De verdachte maakt deel uit van een negatief sociaal netwerk, heeft geen structurele dagbesteding en pleegde het onderhavige feit uit financiële motieven. Ook heeft de verdachte een lichte verstandelijke beperking, weinig probleembesef en een beperkt zelfinzicht, aldus de reclassering. Hoewel de verdachte serieus over zijn toekomstplannen spreekt, is hij volgens de reclassering onvoldoende gemotiveerd en in staat om verandering aan te brengen in zijn situatie. De reclassering schat de kans op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden dan ook hoog in, en adviseert de rechtbank om de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank onderkent de in het advies geschetste beperkte mogelijkheden van de verdachte om gedragsverandering te bewerkstelligen. Zij ziet echter, mede gelet op het ontbreken van motivering daartoe bij de verdachte en gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding om hieraan in strafverminderende zin betekenis toe te kennen bij de strafbepaling.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en vergelijkbare zaken. In de oriëntatiepunten is als uitgangspunt vermeld voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging en in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. In haar uitspraken van 24 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17317 en ECLI:NL:RBDHA:2024:17327) heeft de rechtbank aan twee medeverdachten gevangenisstraffen van respectievelijk zestien maanden (medeplegen van het onderhavige feit) en veertien maanden (medeplichtigheid aan het onderhavige feit) opgelegd.
Voor de verdachte acht de rechtbank ten opzichte van de medeverdachten strafverhogend dat hij het initiatief heeft genomen om de aangeefster als slachtoffer uit te kiezen en haar samen met zijn medeverdachten te achtervolgen en te beroven. In telefoongesprekken op 15 april 2024 vertelt de verdachte zijn medeverdachten over een ‘chickie’ dat hij via sociale media in de gaten houdt, dat zij mogelijk haar ‘megan’ (horloge) om heeft, dat ze haar gaan ‘smayen’ en dat hij precies weet waar zij woont. Er was dan ook sprake van een door de verdachte vooropgezet en uitgekiend plan met een onderlinge rolverdeling, waarvoor hij zijn medeverdachten mobiliseerde. De aangeefster is daarbij gevolgd vanaf de AFAS Live naar het Van der Valk Hotel Amsterdam-Amstel en vervolgens naar haar woning in Den Haag. De verdachte en zijn medeverdachten hebben vervolgens op een gecoördineerd moment toegeslagen en het slachtoffer op brute wijze van haar eigendommen beroofd. De aangeefster ondervindt tot op de dag van vandaag de psychische gevolgen van dit alles. De rechtbank weegt al het voorgaande in aanzienlijk strafverhogende zin mee. Dit alles maakt ook dat de rechtbank, zoals bij de medeverdachten het geval is geweest, een fors hogere straf zal opleggen dan de straf die in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt vermeld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte, anders dan zijn medeverdachten, tot op zekere hoogte openheid van zaken gegeven. Zo heeft hij zijn betrokkenheid bij de straatroof erkend en toegegeven dat het zijn idee was om deze te plegen. Daarnaast heeft de verdachte berouw getoond en zijn excuses aangeboden aan de aangeefster. De rechtbank waardeert de openheid van de verdachte en weegt deze als enigszins strafverlagend mee.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twintig maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf is gelijk aan de door de officier van justitie gevorderde straf. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 39.691,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 29.691,88 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding aangevoerd dat de vervangingskosten voor de telefoon op een lager bedrag moeten worden vastgesteld, dat de post van het eigen risico voor het jaar 2025 onvoldoende is onderbouwd en dat de gevorderde inkomstenderving onvoldoende bepaalbaar is. Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, te weten de vervanging van het slot van de voordeur, de vervanging van de kluis- en autosleutel en de kosten voor het eigen risico van 2024 en 2025. Ook de kosten voor het opvragen van de medische informatie zijn toewijsbaar. Met betrekking tot het eigen risico voor 2025 geldt dat de benadeelde partij heeft onderbouwd met een verklaring van haar behandelaars dat zij ook in 2025 behandeling nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gevorderde schadeposten van in totaal € 1.716,85 voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet voldoende (gemotiveerd) betwist. Ook komen deze bedragen de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor. Daarnaast zal de rechtbank de vervangingskosten van de telefoon gedeeltelijk toewijzen. Op grond van de vordering van de benadeelde partij stelt de rechtbank vast dat zij na het incident een Apple iPhone 15 Pro Max heeft aangeschaft. Uit haar aangifte volgt dat zij in het bezit was van een Apple iPhone 13 Pro. Zij heeft van haar verzekering € 200,00 uitgekeerd gekregen. De rechtbank stelt vast dat de dagwaarde van een gebruikte iPhone 13 Pro ongeveer € 520,00 bedraagt. Op grond hiervan zal zij een vergoeding van € 320,00 toewijzen. Hiermee komt het totale bedrag aan toe te wijzen materiële schadevergoeding op € 2.036,85.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde post ‘gederfde inkomsten’ à € 26.691,88, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank dat ter onderbouwing van deze schadepost in eerste instantie een e-mail van 7 oktober 2024 is ingebracht, waarin een mondelinge overeenkomst van opdracht is bevestigd voor de duur van vier maanden, met een uurtarief van € 60,00 exclusief BTW voor 28 uur per week, in totaal 112 uur per maand alsmede een korte toelichting op de organisatie 7Fest en het onderlinge contact. Uit het overgelegde schrijven van haar behandelaars blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het incident niet meer heeft kunnen werken. In de e-mail van 7 oktober 2024 wordt door de opdrachtgever gesteld dat destijds geen schriftelijke overeenkomst met de benadeelde partij is opgesteld, omdat zij in het verleden vaker hebben samengewerkt. Ook zou de opdracht vanaf april 2024, dus ruim twee weken voor de datum van het bewezenverklaarde feit, zijn gestart. De benadeelde partij heeft ter zake hiervan een nader stuk ingebracht, namelijk een e-mail van 11 februari 2025 waarin voornoemde mondelinge overeenkomst van opdracht nogmaals wordt bevestigd, en de opdrachtgever ingaat op eerdere samenwerkingen met aangeefster. Beide e-mails bevatten echter onvoldoende concrete en verifieerbare gegevens waarmee de gestelde gederfde inkomsten worden onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- gevorderd. Gelet op het dossier en wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.500,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht dit bedrag passend, met het oog op de vergoeding die in de jurisprudentie in min of meer vergelijkbare gevallen is toegekend.
Toewijzing en wettelijke rente
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering deels toewijzen tot een bedrag van € 7.536,85. De rechtbank zal verder de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toe te wijzen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover (een van) de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft/hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij ten opzichte van de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.536,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 7.536,85, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.536,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding en/of proceskosten deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding en/of proceskosten deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
mrs. S.C.S. Ramlal en R. Claessens, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2025.