ECLI:NL:RBDHA:2025:3244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
24/6511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van positief advies naar aanleiding van betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek voor tolkwerkzaamheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van een positief advies dat eerder was afgegeven naar aanleiding van een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek. Eiser, werkzaam als tolk, had een positief advies ontvangen op 12 april 2022, maar dit werd ingetrokken door de korpschef van politie op 12 juni 2024, omdat er nieuwe informatie was die twijfels opriep over zijn betrouwbaarheid. Eiser maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank behandelde de zaak op 7 februari 2025 en oordeelde dat de intrekking van het advies geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het positieve advies geen publiekrechtelijk rechtsgevolg had, omdat de relatie tussen eiser en verweerder civielrechtelijk van aard was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/6511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. van Hal),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.J. Poot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen het intrekken van het positieve advies van 12 april 2022 dat is gegeven naar aanleiding van het over eiser ingestelde betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek.
1.1.
Verweerder heeft dit positieve advies met de brief van 12 juni 2024 ingetrokken.
1.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
1.3.
Met het besluit van 4 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de brief van 12 juni 2024 ten onrechte doet voorkomen alsof het een besluit is. Verweerder trekt de brief van 12 juni 2024 in en neemt het bezwaar daartegen niet langer in behandeling.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 12 augustus 2024 [1] het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is tolk en werkt via bemiddelingsbureaus voor verschillende opdrachtgevers. Een van deze opdrachtgevers is verweerder. Omdat eiser tijdens een opdracht te maken kan krijgen met vertrouwelijke informatie, heeft verweerder beoordeeld of eiser daarvoor betrouwbaar en geschikt is. Op 12 april 2022 heeft verweerder daarover een positief advies afgegeven, waarna eiser ook tolkopdrachten voor verweerder uitvoerde. Bij brief van 12 juni 2024 heeft verweerder eiser laten weten dat er nieuwe informatie bekend is geworden die twijfel doet rijzen aan eisers betrouwbaarheid. Daarom wil verweerder daar een herhaald onderzoek naar verrichten. Eiser is in de gelegenheid gesteld daartoe informatie aan te dragen. Tot dat het nieuwe onderzoek is afgerond kan eiser geen opdrachten voor verweerder uitvoeren.
2.1.
Eiser is het niet eens met de brief van 12 juni 2024 en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de brief van 12 juni 2024 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat vindt eiser?
3. Eiser is van mening dat het besluit van 12 juni 2024 wel een besluit is en dat verweerder daarop nog steeds dient te beslissen.
Verweerder handelt met het intrekken van het advies volgens eiser wel degelijk als een bestuursorgaan. Eiser verricht werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, vierde lid, van de Politiewet. Daarmee is het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen op eiser van toepassing en maakt verweerder gebruik van zijn controlebevoegdheid die daaruit voortvloeit. Daarbij heeft het besluit van 12 juni 2024 als rechtsgevolg dat eiser geen werkzaamheden meer kan uitvoeren voor verweerder. Tot slot dient het besluit van 12 juni 2024 ook als besluit aangemerkt te worden omdat eiser anders geen rechtsmiddel in kan stellen tegen de intrekking van het positieve advies.
Indien het besluit van 4 juli 2024 gezien dient te worden als een beslissing op eisers bezwaar, dan is eiser het inhoudelijk niet eens met dat besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit van 12 juni 2024 niet kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De rechtbank stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat het besluit van
4 juli 2024 als een beslissing op eisers bezwaar gezien dient te worden. Verweerder heeft verder toegelicht dat het besluit van 4 juli 2024 gelezen dient te worden als het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar. Dat in het bestreden besluit wordt gesproken van een buiten behandeling stelling is daarmee een gebrek in dat besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
6. Vervolgens volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat tegen de intrekking van eisers positieve advies geen bestuursrechtelijke rechtsingang bestaat. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de artikelen uit de Politiewet waar eiser naar verwijst niet van toepassing zijn op het positieve advies dat aan eiser is gegeven in 2022. Toen bestonden die bewuste artikelen immers nog niet. Voor eisers betoog dat de nieuwe artikelen ook van toepassing zijn op adviezen die verleend zijn onder de oude wetgeving ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. De bestuursrechtelijke rechtsbescherming bestaat wel in de procedure van eiser over het herhaalde betrouwbaarheidsonderzoek. Dit blijkt ook uit het in beroep door eiser overgelegde voornemen en de zienswijze daarover. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
7. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het rechtsgevolg van de intrekking van de positieve verklaring (tot dat een nieuw onderzoek naar eisers betrouwbaarheid is afgerond wordt eiser niet ingehuurd als tolk) geen publiekrechtelijk rechtsgevolg is. Verweerder huurt tolken in op basis van civielrechtelijke afspraken. De keuze om in afwachting van de betrouwbaarheidsprocedure niet voor eiser te kiezen, is een civielrechtelijke keuze [2] . De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen gronden aangevoerd heeft die dit betoog van verweerder onderuit halen.
7.1.
Dat verweerder in de brief van 12 juni 2024 benoemd heeft dat er twijfels zijn gerezen over eisers betrouwbaarheid maakt dat niet anders. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank nog niet vooruitgelopen op de procedure over het herhaalde betrouwbaarheidsonderzoek. Dat verweerder bij het intrekken van het positieve advies wel alvast de aanleiding voor een herhaald onderzoek heeft meegegeven acht de rechtbank zorgvuldig. De enkele aankondiging van een herhaald onderzoek zou immers veel vragen oproepen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet op kan komen tegen de brief van 12 juni 2024. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Dit omdat in het bestreden besluit een gebrek zit dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is gepasseerd. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2672.