ECLI:NL:RBDHA:2025:3260
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 20 november 2024 afgewezen, met het argument dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat de gronden in zijn zienswijze herhaald en ingelast moeten worden. Hij betoogt dat de minister niet blindelings kan vertrouwen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst naar een arrest van het EHRM, waarin hij stelt dat hij in Zwitserland mensonterend behandeld is en vreest voor eenzelfde behandeling bij overdracht.
De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tekortkomingen zijn in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem die een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengen. De rechtbank stelt vast dat de minister van het juiste beoordelingskader is uitgegaan en dat de verwijzing naar het Jawo-arrest niet van toepassing is. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd met objectieve informatie en de rechtbank concludeert dat de beroepsgronden niet slagen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.