ECLI:NL:RBDHA:2025:3270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49914 en NL24.49915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van minderjarige eiser met betrekking tot Dublinverordening en verantwoordelijkheidskwesties

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025, met zaaknummers NL24.49914 en NL24.49915, wordt het beroep van een minderjarige eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Polen asiel heeft aangevraagd. Eiser, die de Somalische nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum 1] 2007, betwist deze beslissing en voert aan dat de Poolse autoriteiten niet verantwoordelijk zijn. Hij stelt dat de geboortedatum die door de Poolse autoriteiten is genoteerd, namelijk [geboortedatum 2] 2004, onjuist is en dat hij wel degelijk minderjarig is. Eiser heeft zijn leeftijd onderbouwd met een geboorteakte en andere documenten die zijn identiteit bevestigen.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet zorgvuldig heeft gehandeld door de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de beoordeling van de leeftijd van vreemdelingen. Dit betekent dat de minister niet zonder meer kan uitgaan van de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd van eiser en dat het vermoeden van minderjarigheid niet overtuigend is ontzenuwd. Daarom wordt het beroep gegrond verklaard, het besluit van de minister vernietigd en wordt de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en de minister wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.49914 en NL24.49915
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: M.C.W. van der Zanden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Ware. Verweerder is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2007. Eiser heeft de Somalische nationaliteit. Op 6 juli 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Polen asiel heeft aangevraagd. Polen is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, er is geen rekening gehouden met feiten die verkeerd genoteerd staan en hetgeen in de zienswijze in aangevoerd is onvoldoende gemotiveerd. De Poolse autoriteiten zijn volgens eiser niet verantwoordelijk. Verweerder gaat ten onrechte uit van de geboortedatum [geboortedatum 2] 2004. Eiser is wel degelijk minderjarig en geboren op [geboortedatum 1] 2007. Eiser heeft dit niet alleen in zijn gehoor aangegeven, hij heeft zijn leeftijd ook onderbouwd met een overgelegde geboorteakte en een akte die zijn identiteit bevestigd. De originelen zijn al op 10 januari 2025 bij verweerder ingediend. De nationaliteitsverklaring van de Somalische ambassade in Brussel, waarop de geboortedatum [geboortedatum 2] 2004 staat, heeft niet eiser maar Polen aangevraagd. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij in Polen wel zijn echte geboortedatum heeft gegeven, de naam van zijn moeder, maar – op advies van medereizigers - andere voornamen heeft gebruikt. De Poolse autoriteiten hebben kennelijk het document opgevraagd bij de Somalische ambassade in Brussel. De foto die op dit document staat is een foto die in Polen van eiser is gemaakt. Daarnaast heeft eiser betoogd dat de claimprocedure niet op de juiste wijze is uitgevoerd, betwist eiser – onder verwijzing naar rapporten, uitspraken en misstanden die hij in Polen heeft meegemaakt – dat verweerder kan uitgaan van het vertrouwensbeginsel en dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en heeft hij betoogd dat in het voornemen onvoldoende is ingegaan op het gehoor van eiser.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank geeft eiser gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Minderjarigheid
5. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 [2] , overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. Dit betekent dat verweerder niet langer in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie.
5.1
In de uitspraak 24 december 2024 [3] heeft de Afdeling hieromtrent nader overwogen dat dit niet betekent dat geen gewicht toekomt aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling. Verweerder zal de leeftijd van een vreemdeling namelijk moeten beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal verweerder steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Ook zal hij alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Verweerder moet uitgaan van het vermoeden dat een vreemdeling minderjarig is, als die vreemdeling dat stelt en verweerder daaraan twijfelt. Het is dan aan verweerder om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Hij zal dan nader onderzoek moeten doen, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als hij na dat onderzoek toch tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en hij ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is, dan zal hij dat moeten motiveren.
5.2
Eiser heeft gesteld minderjarig te zijn. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van AVIM en het aanvullende gehoor AMV is verweerder tot de conclusie gekomen dat er sprake is van twijfel en daarom verder onderzoek moet worden gedaan. Verweerder heeft niet alleen onder verwijzing naar de registratie in Polen maar ook naar het ‘Emergency Certificate of Identity’ afgegeven door de Somalische ambassade in Brussel zijn standpunt onderbouwd dat eiser meerderjarig is. Eiser heeft daarentegen niet enkel de waarde van deze akte betwist, maar heeft ook zelf documenten ingediend. Dit betreft een akte afgegeven door de gemeente Mogadishu ter bevestiging van zijn identiteit, met daarop een (gelijkende) pasfoto en een vingerafdruk én een geboorteakte. Deze documenten staan op naam van eiser en noemen de door eiser gestelde geboortedatum. De originelen zijn sinds 10 januari 2025 in het bezit van verweerder. Niet is gebleken dat deze stukken alsnog zijn onderzocht en betrokken bij de beoordeling van eisers leeftijd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder het vermoeden van minderjarigheid niet op overtuigende wijze heeft weggenomen. Gelet op voornoemde jurisprudentie slaagt deze beroepsgrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gelet op het voorgaande reeds gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking. Het besluit van 12 december 2024 wordt vernietigd. De minister moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een gebrek aan connexiteit.
7. De rechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de (voorzieningen)rechter op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 2.721,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het
verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van de voorlopige voorziening met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 december 2024;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op eisers asielaanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,00,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de beslissing op de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).