In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 18 januari 2024. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Partijen hebben hiermee ingestemd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en het beroep dus niet heeft behandeld op een zitting.
De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 6:2 van de Awb, het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 18 januari 2024, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou eindigen op 18 juli 2024. Echter, de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van het WBV 2023/26, omdat er een groot aantal aanvragen tegelijk werd ingediend. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is, en ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken.
Daarom is de ingebrekestelling van 12 augustus 2024 prematuur ingediend, en voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.