ECLI:NL:RBDHA:2025:3324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.37981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem een aanvullend terugkeerbesluit had opgelegd, samen met een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had vanwege een ingediende asielaanvraag en dat het terugkeerbesluit onterecht was, vooral omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken op basis van twijfel over zijn identiteit en nationaliteit. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat er op het moment van het terugkeerbesluit geen lopende asielaanvraag was, waardoor eiser geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit rechtmatig was, ondanks de latere indiening van een opvolgende asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren om Ivoorkust als land van terugkeer aan te wijzen, en dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die het besluit onrechtmatig zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37981

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Ivoriaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt in beroep dat hij rechtmatig verblijf heeft vanwege een ingediende asielaanvraag. Daarom kan tegen hem geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Ook is zijn eerdere verblijfsvergunning ingetrokken omdat zijn identiteit en nationaliteit niet langer aannemelijk waren. Daarom kan er ook geen sprake zijn van een terugkeer naar Ivoorkust. Ter zitting is namens eiser nog gewezen op het arrest Ararat. [1] Verder heeft eiser twee kinderen, wat maakt dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Hij heeft in dat kader meerdere foto’s overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Ter zitting is tussen partijen vastgesteld dat er ten tijde van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen sprake was van een lopende asielaanvraag. Eiser had op dat moment dan ook geen rechtmatig verblijf, wat maakt dat verweerder in beginsel een terugkeerbesluit tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Weliswaar heeft eiser inmiddels wel een opvolgende asielaanvraag ingediend en daarmee rechtmatig verblijf in Nederland verkregen, maar dit staat niet in de weg aan het eerder uitgevaardigde terugkeerbesluit.
4. Bij een meeromvattende beschikking van 31 oktober 2018 is eiser aangezegd om Nederland en de Europese Unie binnen vier weken te verlaten. In dat besluit is niet opgenomen op welk land de terugkeerverplichting ziet. Verweerder is echter verplicht in het terugkeerbesluit een land van terugkeer te noemen. Daarom is eiser bij het bestreden besluit aangezegd om terug te keren naar Ivoorkust. Dat eisers verblijfsvergunning is ingetrokken omdat zijn identiteit en Ivoriaanse nationaliteit niet langer aannemelijk zijn, maakt niet dat het aanvullend terugkeerbesluit onrechtmatig is. Uit de uitspraak van de Afdeling [3] van 29 augustus 2022 [4] volgt dat het vaststellen van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling niet vereist is voor de verplichting om in het terugkeerbesluit een land van terugkeer op te nemen. Uit het dossier volgen voldoende aanknopingspunten om Ivoorkust aan te nemen als land waar eiser naar dient terug te keren.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat door eiser geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Niet is gebleken dat deze constatering onjuist is. De rechtbank heeft op basis van het dossier en wat tijdens de zitting is besproken ambtshalve bezien of uit de uitvoering van het terugkeerbesluit een schending van het beginsel van non-refoulement voortvloeit. [5] Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
6. Het voorgaande brengt met zich dat een terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd en dat, nu eiser Nederland niet uit eigen beweging binnen de vertrektermijn heeft verlaten, op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw terecht een inreisverbod is uitgevaardigd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden verweerder geen aanleiding hebben gegeven om van het opleggen van het inreisverbod af te zien of de duur daarvan te verkorten. De enkele stelling van eiser dat hij kinderen in Nederland heeft, en dus familieleven moet onderhouden in Nederland, is onvoldoende om van de uitvaardiging van een inreisverbod af te zien. [6]
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
6.Vergelijk artikel 66a, achtste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.