In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de aanvraag op 12 juni 2023 heeft ontvangen en dat hij uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd, maar eiseres heeft de minister op 2 december 2024 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn nog steeds geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor omtrent de asielmotieven van eiseres moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiseres recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De hoogte van deze vergoeding is vastgesteld op € 453,50, omdat eiseres een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 4 maart 2025 openbaar gemaakt. Eiseres heeft gelijk gekregen in haar beroep, en de minister is verplicht om binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft de minister ook op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.