ECLI:NL:RBDHA:2025:3354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/09/679867 / JE RK 25-230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met gedragsproblemen en autisme

Op 20 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2009, die onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing heeft gekregen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en het gedrag van de minderjarige, die gediagnosticeerd is met autisme en een beneden gemiddelde intelligentie. Er zijn aanwijzingen dat de minderjarige betrokken is geweest bij een ernstig incident waarbij hij de stiefvader heeft neergestoken. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, maar is overbelast en kan niet adequaat voor de minderjarige zorgen. De Raad heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden te verlenen. De kinderrechter heeft de stiefvader als belanghebbende aangemerkt en heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervuld. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De minderjarige zal onder toezicht worden gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en zal worden geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/679867 / JE RK 25-230
Datum uitspraak: 20 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.M.H.M. Dekker te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 6 februari 2025;
  • het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de Raad;
  • de moeder met haar advocaat;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De stiefvader is niet verschenen. De stiefvader is wel opgeroepen, maar daarbij is niet de juiste oproeptermijn in acht genomen. De rechtbank heeft op 18 februari 2025 telefonisch contact opgenomen met de stiefvader en hem medegedeeld dat hij op de zitting van 20 februari 2025 zijn mening mag geven over de voorliggende verzoeken. De stiefvader heeft toen verteld dat hij geen behoefte heeft om zijn mening te geven en niet bij de zitting aanwezig wil zijn. De kinderrechter heeft onder deze omstandigheden besloten de verzoeken toch inhoudelijk te beoordelen, hoewel de stiefvader dus niet deugdelijk is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de heer [naam 3] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [instelling 2].
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 december 2024 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 25 februari 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 december 2024 een machtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 25 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gediagnosticeerd met autisme en een beneden gemiddelde intelligentie. Hij wordt ervan verdacht de stiefvader te hebben neergestoken. Het incident lijkt een opeenstapeling te zijn geweest van woede en emotie die [de minderjarige] niet op een adequate manier heeft kunnen uiten. Er wordt gezien dat hij niet tot weinig emoties toont en moeilijk te lezen is. Ook zijn er zorgen over de relatie tussen de moeder en de stiefvader. Het is onduidelijk of de moeder en de stiefvader wel of niet uit elkaar zijn, en dat kan zorgen voor onduidelijkheid bij [de minderjarige] . [de minderjarige] verbleef tot 30 januari 2025 bij [instelling 1]. Op 29 januari 2025 is zijn voorlopige hechtenis geschorst en vervolgens is hij geplaatst bij de [instelling 2]. Er wordt gezien dat [de minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid en structuur en hij lijkt binnen dit kader goed te kunnen functioneren. Sinds 2022 is Jeugd- en gezinshulp betrokken en is intensieve hulpverlening ingezet. Uit het onderzoek is gebleken dat het gaat om een gesloten familiesysteem dat de neiging heeft om zich sociaal wenselijk op te stellen. De hulpverlening in het vrijwillig kader is onvoldoende van de grond gekomen en er wordt gezien dat de moeder overbelast is en daardoor onvoldoende in staat is om zelfstandig de noodzakelijk hulpverlening voor [de minderjarige] en het gezinssysteem in te zetten. Gelet op het voorgaande acht de Raad het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken raakt. Het is van belang dat er een neutrale derde afspraken met zowel de moeder als [de minderjarige] kan maken, regie kan voeren, en zicht kan houden op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is ook nodig dat er systeemtherapie voor het gezin wordt ingezet, zodat er kan worden onderzocht of [de minderjarige] weer thuis kan wonen. Ook is het van belang dat door middel van een persoonlijkheidsonderzoek wordt onderzocht welke hulpverlening [de minderjarige] kan helpen om zijn emoties beter te reguleren en te uiten.
3.3.
Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Op dit moment kan [de minderjarige] nog niet naar huis, omdat er geen inzicht is in zijn eventuele motiveren en denkpatronen en omdat hij niet wil praten over het incident. Vanuit een stabiele plek moet [de minderjarige] de kans krijgen om te profiteren van de in te zetten hulpverlening.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. Het is lastig voor de moeder om te zien wat [de minderjarige] denkt en voelt, waardoor hij onvoorspelbaar kan zijn. De moeder vindt de plaatsing van [de minderjarige] bij [instelling 2] fijn, maar hij is er nog niet lang en het is onduidelijk hoe dat verder gaat verlopen. De moeder vindt het belangrijk dat [de minderjarige] de juiste behandeling krijgt zodat hij uiteindelijk weer thuis kan gaan wonen. Desgevraagd heeft de moeder aangegeven nog steeds een relatie te hebben met de stiefvader.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] op de groep. Er is specialistische individuele begeleiding gericht op autisme aangevraagd voor [de minderjarige] en [instelling 2] kan dat bieden. [instelling 2] komt op ten duur met een advies of dit de passende plek is voor [de minderjarige] .

5.De beoordeling

Stiefvader aanmerken als belanghebbende
5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat de stiefvader als belanghebbende in deze procedure moet worden aangemerkt, omdat de moeder, de stiefvader, [de minderjarige] en zijn twee halfbroertjes al jaren in gezinsverband samenleven, en er dus sprake is van family life. Deze zaak heeft dus rechtstreeks betrekking op de rechten of verplichtingen van de stiefvader, zoals bedoeld in artikel 798 Rv.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.3.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Er bestaan ernstige zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een autisme en een beneden gemiddelde intelligentie. Tot enkele weken geleden waren er geen bijzondere zorgen over [de minderjarige] . De moeder heeft wel te kennen gegeven dat [de minderjarige] de afgelopen periode opstandiger gedrag heeft laten zien, en eerder met een mes heeft gedreigd. In de thuissituatie heeft een ernstig incident plaatsgevonden. [de minderjarige] wordt ervan verdacht de stiefvader te hebben neergestoken met een mes. Het is onduidelijk hoe dit zover heeft kunnen komen. Het is dan ook van belang dat wordt onderzocht waar dit gedrag vandaan komt en wat nodig is om dit gedrag in de toekomst te voorkomen. Belangrijk in dat kader is dat de moeder grotendeels de zorg draagt voor [de minderjarige] en zijn twee halfbroertjes, en dat er aanwijzingen zijn dat zij overbelast is geraakt. Verder is sprake van een complexe gezinssystematiek. Mogelijk dat daardoor de verhoogde opvoedvraag van [de minderjarige] onvoldoende kon worden beantwoord, wat geleid heeft tot een situatie waarin het gezin onvoldoende adequaat heeft kunnen omgaan met het gedrag van [de minderjarige] . Sinds 2022 is jeugd- en gezinshulp bij het gezin betrokken, maar deze hulp heeft niet kunnen voorkomen dat het incident heeft plaatsgevonden.
5.4.
Tegen deze achtergrond is het dan ook noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft bij [de minderjarige] en het gezin. Een jeugdbeschermer kan de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] monitoren, het gezin (blijvend) ondersteunen en begeleiden, en de regie voeren over de benodigde hulpverlening. Onderdeel daarvan kan zijn een systeemgerichte interventie om bestaande patronen te doorbreken. Gelet op de complexe gezinssituatie, de grote zorgen over [de minderjarige] en de stappen die de komende tijd gezet moeten worden, zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [1] Na een periode in de [instelling 1] te hebben verbleven, verblijft [de minderjarige] sinds 30 januari 2025 bij [instelling 2]. Op dit moment is [de minderjarige] gebaat bij structuur, veiligheid en duidelijkheid, zodat hij kan profiteren van de noodzakelijke hulpverlening. Een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder en de stiefvader is nog niet aan de orde, vanwege de zorgen over [de minderjarige] en de gezinssituatie die nog complexer is geworden als gevolg van de verdenking. Voor de komende periode is het van belang dat wordt onderzocht wat nodig is om [de minderjarige] weer thuis te kunnen laten wonen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen zoals verzocht.
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 20 februari 2025 tot 20 februari 2026;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 20 februari 2025 tot 20 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2025 door mr. T.E.F. Reijnders, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 4 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.