ECLI:NL:RBDHA:2025:3410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
24_2159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten tot niet uitbetalen van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had verzocht om herziening van eerdere besluiten waarbij haar Wajong-uitkering over de jaren 2019 en 2020 was afgewezen vanwege haar inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van 17 juni 2021 en 31 januari 2022 correct waren, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een herziening rechtvaardigden. Eiseres voerde aan dat zij geen inkomsten had genoten, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde belastingaangiften niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om herziening niet onredelijk was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten bij een herzieningsverzoek en bevestigt de geldigheid van de eerdere besluiten van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

Bij besluit van 17 juni 2021 heeft verweerder de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) van eiseres over het jaar 2019 definitief vastgesteld en beslist dat eiseres over dat jaar geen Wajong-uitkering krijgt uitbetaald vanwege haar inkomsten.
Bij besluit van 31 januari 2022 heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres over het jaar 2020 definitief vastgesteld en beslist dat eiseres over dat jaar geen Wajong-uitkering krijgt uitbetaald vanwege haar inkomsten.
Bij brief van 25 mei 2023 heeft eiseres verzocht om herziening van de besluiten van 17 juni 2021 en 31 januari 2022.
Bij besluit van 29 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiseres is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Verweerder heeft bij de besluiten van 17 juni 2021 en 31 januari 2022 bepaald dat eiseres geen Wajong-uitkering over de jaren 2019 en 2020 krijgt uitbetaald omdat zij in die jaren inkomsten had.
1.2.
Eiseres heeft aan verweerder verzocht om herziening van deze besluiten omdat zij volgens haar in die jaren geen inkomsten heeft gehad.
2. Verweerder heeft het verzoek om herziening afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd die reden geven om de besluiten van 17 juni 2021 en 31 januari 2022 te wijzigen. Verder is verweerder niet gebleken dat de besluiten onjuist zijn.
3. Eiseres voert aan dat uit de door haar overgelegde belastingaangiften blijkt dat zij in de jaren 2019 en 2020 geen inkomsten heeft genoten. De door verweerder verkregen gegevens betreffen de inkomsten van haar partner.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Vaste jurisprudentie [1] is dat als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is [2] .
4.3
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Het verzoek om herziening over het jaar 2019
5.1.
Eiseres heeft bij haar verzoek om herziening de definitieve aanslag van de belastingdienst over het jaar 2019 overgelegd. Deze definitieve aanslag is vastgesteld op 11 juni 2021. Daarmee was deze aanslag al bekend voordat het besluit van 17 juni 2021 was genomen. Eiseres had daarom deze aanslag al in het bezwaar tegen dat besluit van 17 juni 2021 kunnen overleggen. De door eiseres overgelegde definitieve aanslag over het jaar 2019 is dan ook niet aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
5.2.
Bij de beoordeling of de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is, maar de vraag of dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is [3] . De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het besluit waar het in deze zaak om gaat onmiskenbaar onjuist is.
Het verzoek om herziening over het jaar 2020
6. Eiseres heeft bij haar verzoek om herziening de definitieve aanslag van de belastingdienst over het jaar 2020 overgelegd. Deze aanslag dateert van 20 januari 2023 en is dus vastgesteld na het besluit van 31 januari 2022. Daarmee is deze aanslag op zich aan te merken als een nieuw feit. Er is echter geen reden om aan te nemen dat deze aanslag maakt dat het besluit van verweerder onjuist is. Verweerder heeft op 16 april 2024 nogmaals het systeem geraadpleegd of het inkomen van eiseres over het belastingjaar 2020 was gewijzigd en dat was niet het geval. Uit de gegevens van de belastingdienst is gebleken dat eiseres een bedrag van € 27.800,- aan inkomsten als zelfstandige heeft genoten. De door eiseres overgelegde aanslag geeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat dit bedrag aan inkomsten onjuist zou zijn. Uit de aanslag blijkt namelijk niet waar het belastbaar inkomen uit werk en woning uit bestaat. Eiseres heeft daar geen duidelijkheid over gegeven.
De stelling van eiseres dat verweerder in plaats van haar inkomen het inkomen van haar partner in aanmerking heeft genomen, slaagt niet. Uit de inkomstengegevens zoals die door de belastingdienst aan verweerder zijn doorgegeven blijkt dat die inkomsten betrekking hebben op eiseres, nu daarop het BSN-nummer van eiseres is vermeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder gezien die informatie die zij van de belastingdienst heeft verkregen terecht het verzoek om terug te komen op het besluit van 31 januari 2022 heeft afgewezen.
Als de inkomstengegevens die de belastingdienst aan verweerder heeft gegeven niet kloppen, kan eiseres daarover contact opnemen met de belastingdienst.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding,

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.