3.1.Op camerabeelden is te zien hoe eiser vervolgens medebewoners aanmoedigde om andere ingangen naar de spreekkamers open te breken, waarop zij probeerden tussendeuren open te trappen. Eiser bereikte alsnog de lobby en rende met een groep medebewoners de trap op naar de kamer waar het conflict was begonnen. Op de trap probeerde een COa medewerker de groep terug te sturen, maar eiser trok aan haar arm en duwde haar weg. De groep bewoners zorgden voor een fysieke blokkade op de trap voor beveiligers en medewerkers. Medewerkers en beveiligers probeerden de situatie te stabiliseren, waarop werd gezien dat een COa medewerker duizelig was. Zij verklaarde dat eiser een voorwerp tegen haar hoofd had gegooid. De politie werd opnieuw ingeschakeld en arriveerde met extra eenheden. Agenten trokken wapenstokken en sloegen op de bewoners die probeerden de betreffende kamerdeur in te trappen. Meerdere bewoners lieten stokken en scherpe voorwerpen vallen.
4. De rechtbank vindt dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft
besloten dat eiser in de HTL kan worden geplaatst. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de gedetailleerde verslaglegging van het incident. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verklaringen van eiser over het gebeurde, namelijk dat hij werd aangevallen waarbij is geprobeerd hem te wurgen, haaks staan op de omschrijving van het COa en eiser zijn verklaringen op geen enkele manier heeft onderbouwd. De enkele stelling dat hij juist slachtoffer was, is dan ook onvoldoende om te twijfelen de door het COa geschetste gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid van het plaatsingsbesluit
5. De beroepsgrond dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid omdat eiser niet is gehoord voorafgaand aan het plaatsingsbesluit, slaagt ook niet. De rechtbank overweegt dat het plaatsingsbesluit van 10 februari 2025 inderdaad is genomen zonder eiser te horen, omdat hij direct weer was vertrokken. Maar het beroep tegen dat besluit is niet ontvankelijk zodat de rechtbank de grond voor zover die is gericht tegen het besluit van 10 februari 2025, niet zal beoordelen. Wat betreft het besluit van 12 februari 2025 blijkt het volgende. Eiser is op 11 februari 2025 teruggekeerd naar de HTL. Na te zijn gehoord, is op 12 februari 2025 een plaatsingsbesluit aan hem opgelegd en uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 februari 2025 door deze gang van zaken onzorgvuldig tot stand is gekomen.
6. Eiser voert aan dat het plaatsingsbesluit om drie redenen niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel. In de eerste plaats omdat het maatregelenbeleid waar in het plaatsingsbesluit naar wordt verwezen, niet is gepubliceerd in de Staatscourant. De rechtbank wijst er op dat dit niet juist is, het maatregelenbeleid is op 5 november 2024 in de Staatscourant gepubliceerd.In de tweede plaats wijst eiser erop dat niet is voldaan aan het
kenbaarheidsvereiste. De HTL plaatsing is gebaseerd op een overtreding van de huisregels en deze huisregels hebben geen wettelijke grondslag, omdat ze niet zijn gepubliceerd. Daarmee zijn ze niet voldoende voorzienbaar en specifiek. De rechtbank is van oordeel dat artikel 10, eerste lid, sub i, Rva in samenhang met artikel 11 Rva in dit geval voldoende grondslag biedt voor plaatsing van eiser in de HTL. Het incident betreft immers een ernstige vorm van geweld en is op juiste wijze gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Het COa is bij dergelijke incidenten bevoegd tot het stellen van regels - zoals gedaan in het maatregelenbeleid - met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en daarmee ook tot plaatsing in de HTL. De vraag of en in hoeverre de huisregels voldoende voorzienbaar en kenbaar zijn om bij overtreding daarvan als grondslag voor een plaatsing in de HTL te dienen, hoeft hier dus geen bespreking. Tot slot kan de vrijheidsbeperkende maatregel volgens eiser niet dienen als grondslag voor de verplichting om in de HTL te verblijven. Het kan namelijk niet worden gezien als ‘een bepaald gedeelte van Nederland’ zoals omschreven in artikel 5.1. van het Vb. Daarvoor is het HTL gebouw volgens eiser te klein. De rechtbank is van oordeel dat de door de minister gegeven uitleg van artikel 56 van de Vw in samenhang met artikel 5.1. van het Vb niet in strijd is met de tekst van die bepalingen. Gezien de zekere bewegingsvrijheid die een vreemdeling op de HTL heeft, overweegt de rechtbank dat de HTL-locatie kan worden aangemerkt als ‘een bepaald gedeelte van Nederland’.
7. De beroepsgrond dat eiser één dag op onrechtmatige wijze in zijn vrijheid is beperkt, slaagt. Na de HTL op 9 februari 2025 direct te hebben verlaten, is eiser op 11 februari 2025 teruggekeerd. De vrijheidsbeperkende maatregel is vervolgens aan eiser opgelegd en uitgereikt op 12 februari 2025. Eiser heeft dus één dag in de HTL verbleven zonder dat hieraan een geldige rechtstitel ten grondslag lag. Dat hij een verklaring van vrijwillig verblijf heeft getekend, doet hier niets aan af. Dat het verblijf zonder rechtstitel na terugkeer in de HTL op 11 februari 2025 voor rekening en risico komt van eiser nu hij eerder bij aankomst op 9 februari 2025 de HTL direct heeft verlaten, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 per dag die hij ten onrechte in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Er bestaat dus aanleiding om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 25,00.