ECLI:NL:RBDHA:2025:3436

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL25.6827 en AWB 25-3424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in asielzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen twee plaatsingsbesluiten en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een Syrische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, had beroep ingesteld tegen het eerste plaatsingsbesluit van 10 februari 2025, dat was vervangen door een tweede besluit van 12 februari 2025. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien het tweede besluit het eerste had vervangen. Het beroep tegen het tweede plaatsingsbesluit werd ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel deels gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser onterecht één dag in zijn vrijheid was beperkt zonder geldige rechtstitel, wat leidde tot een schadevergoeding van € 25,00. De rechtbank heeft ook de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6827 en AWB 25-3424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. Bij besluit van 10 februari 2025 heeft het COa besloten om eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (het eerste plaatsingsbesluit). [1]
1.1.
Bij besluit van 12 februari 2025 is door het COa wederom een plaatsingsbesluit aan
eiser opgelegd (het tweede plaatsingsbesluit).
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2025 heeft de minister aan eiser een
vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van Vw [2] opgelegd.
1.3.
Eiser heeft tegen het eerste plaatsingsbesluit (AWB 25-3424) beroep ingesteld. Omdat niet is betwist dat het plaatsingsbesluit van 10 februari 2025 is vervangen door het plaatsingsbesluit van 12 februari 2025, merkt de rechtbank dit beroep met toepassing van artikel 6:19, eerste lid van de Awb [3] aan als zijnde ook gericht tegen het tweede plaatsingsbesluit. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregel (NL25.6827) en verzocht om schadevergoeding.
1.4.
Het COa heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 10 februari 2025 is niet-ontvankelijk.
Dit besluit is vervangen door het besluit van 12 februari 2025. Het besluit van 12 februari 2025 is daarmee in de plaats gekomen van het besluit van 10 februari 2025. Gelet hierop heeft eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 10 februari 2025. Daarom verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen dit besluit niet-ontvankelijk.
2.1.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 12 februari 2025 is ongegrond. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is deels gegrond. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt het volgende. Eiser is op 6 februari 2025 op de opvanglocatie in Zwijndrecht betrokken geweest bij een incident. Eiser had een conflict met een kamergenoot waarbij eiser de kamergenoot op zijn schouder sloeg met een fles. Tijdens een daaropvolgende worsteling verwondde eiser zijn nek. Tijdens de afhandeling van het conflict veroorzaakten groepen medebewoners onrust in de lobby en de hoofdingang van de opvang. Eiser heeft op dat moment twee keer de politie gebeld. De politie arriveerde en vertrok weer op verzoek van het COa. Eiser werd vanwege zijn verwondingen naar een spreekkamer gebracht om te kunnen bellen met de GZA-praktijklijn. Intussen werd tot vier keer toe het brandalarm geactiveerd door verschillende bewoners. Eiser werd hier erg fysiek erg onrustig van en begon te schreeuwen. Intussen had zich een groep bewoners verzameld in de lobby. Om verdere escalatie te voorkomen, werd besloten de deur tussen de spreekkamers en de lobby af te sluiten. Eiser sloeg vervolgens met zijn vuist op de deur en schreeuwde naar de groep bewoners. Ongeveer 15 bewoners reageerden op de oproep van eiser en probeerden de deur open te trappen en te duwen. Eiser liet zich niet kalmeren en weigerde terug te gaan naar de spreekkamer. Op een gegeven moment rende hij naar een andere uitgang, waarop een COa medewerker deze deur snel op slot deed. Eiser verzette zich op dit moment fysiek tegen de medewerkers, waarbij een van hen twee gekneusde ribben opliep.
3.1.
Op camerabeelden is te zien hoe eiser vervolgens medebewoners aanmoedigde om andere ingangen naar de spreekkamers open te breken, waarop zij probeerden tussendeuren open te trappen. Eiser bereikte alsnog de lobby en rende met een groep medebewoners de trap op naar de kamer waar het conflict was begonnen. Op de trap probeerde een COa medewerker de groep terug te sturen, maar eiser trok aan haar arm en duwde haar weg. De groep bewoners zorgden voor een fysieke blokkade op de trap voor beveiligers en medewerkers. Medewerkers en beveiligers probeerden de situatie te stabiliseren, waarop werd gezien dat een COa medewerker duizelig was. Zij verklaarde dat eiser een voorwerp tegen haar hoofd had gegooid. De politie werd opnieuw ingeschakeld en arriveerde met extra eenheden. Agenten trokken wapenstokken en sloegen op de bewoners die probeerden de betreffende kamerdeur in te trappen. Meerdere bewoners lieten stokken en scherpe voorwerpen vallen.
Het incident
4. De rechtbank vindt dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft
besloten dat eiser in de HTL kan worden geplaatst. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de gedetailleerde verslaglegging van het incident. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verklaringen van eiser over het gebeurde, namelijk dat hij werd aangevallen waarbij is geprobeerd hem te wurgen, haaks staan op de omschrijving van het COa en eiser zijn verklaringen op geen enkele manier heeft onderbouwd. De enkele stelling dat hij juist slachtoffer was, is dan ook onvoldoende om te twijfelen de door het COa geschetste gang van zaken. De rechtbank is van oordeel dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgvuldigheid van het plaatsingsbesluit
5. De beroepsgrond dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid omdat eiser niet is gehoord voorafgaand aan het plaatsingsbesluit, slaagt ook niet. De rechtbank overweegt dat het plaatsingsbesluit van 10 februari 2025 inderdaad is genomen zonder eiser te horen, omdat hij direct weer was vertrokken. Maar het beroep tegen dat besluit is niet ontvankelijk zodat de rechtbank de grond voor zover die is gericht tegen het besluit van 10 februari 2025, niet zal beoordelen. Wat betreft het besluit van 12 februari 2025 blijkt het volgende. Eiser is op 11 februari 2025 teruggekeerd naar de HTL. Na te zijn gehoord, is op 12 februari 2025 een plaatsingsbesluit aan hem opgelegd en uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 12 februari 2025 door deze gang van zaken onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het legaliteitsbeginsel
6. Eiser voert aan dat het plaatsingsbesluit om drie redenen niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel. In de eerste plaats omdat het maatregelenbeleid waar in het plaatsingsbesluit naar wordt verwezen, niet is gepubliceerd in de Staatscourant. De rechtbank wijst er op dat dit niet juist is, het maatregelenbeleid is op 5 november 2024 in de Staatscourant gepubliceerd. [4] In de tweede plaats wijst eiser erop dat niet is voldaan aan het
kenbaarheidsvereiste. De HTL plaatsing is gebaseerd op een overtreding van de huisregels en deze huisregels hebben geen wettelijke grondslag, omdat ze niet zijn gepubliceerd. Daarmee zijn ze niet voldoende voorzienbaar en specifiek. De rechtbank is van oordeel dat artikel 10, eerste lid, sub i, Rva in samenhang met artikel 11 Rva in dit geval voldoende grondslag biedt voor plaatsing van eiser in de HTL. Het incident betreft immers een ernstige vorm van geweld en is op juiste wijze gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Het COa is bij dergelijke incidenten bevoegd tot het stellen van regels - zoals gedaan in het maatregelenbeleid - met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en daarmee ook tot plaatsing in de HTL. De vraag of en in hoeverre de huisregels voldoende voorzienbaar en kenbaar zijn om bij overtreding daarvan als grondslag voor een plaatsing in de HTL te dienen, hoeft hier dus geen bespreking. Tot slot kan de vrijheidsbeperkende maatregel volgens eiser niet dienen als grondslag voor de verplichting om in de HTL te verblijven. Het kan namelijk niet worden gezien als ‘een bepaald gedeelte van Nederland’ zoals omschreven in artikel 5.1. van het Vb [5] . Daarvoor is het HTL gebouw volgens eiser te klein. De rechtbank is van oordeel dat de door de minister gegeven uitleg van artikel 56 van de Vw in samenhang met artikel 5.1. van het Vb niet in strijd is met de tekst van die bepalingen. Gezien de zekere bewegingsvrijheid die een vreemdeling op de HTL heeft, overweegt de rechtbank dat de HTL-locatie kan worden aangemerkt als ‘een bepaald gedeelte van Nederland’.
Geldige rechtstitel
7. De beroepsgrond dat eiser één dag op onrechtmatige wijze in zijn vrijheid is beperkt, slaagt. Na de HTL op 9 februari 2025 direct te hebben verlaten, is eiser op 11 februari 2025 teruggekeerd. De vrijheidsbeperkende maatregel is vervolgens aan eiser opgelegd en uitgereikt op 12 februari 2025. Eiser heeft dus één dag in de HTL verbleven zonder dat hieraan een geldige rechtstitel ten grondslag lag. Dat hij een verklaring van vrijwillig verblijf heeft getekend, doet hier niets aan af. Dat het verblijf zonder rechtstitel na terugkeer in de HTL op 11 februari 2025 voor rekening en risico komt van eiser nu hij eerder bij aankomst op 9 februari 2025 de HTL direct heeft verlaten, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank gaat ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,00 per dag die hij ten onrechte in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Er bestaat dus aanleiding om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 25,00.
7.1.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 10 februari 2025 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 12 februari 2025 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt en voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 25,00;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier op 6 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Staatscourant 2024, 35762.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.