ECLI:NL:RBDHA:2025:3441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – uitreiking besluit einde rechtmatig verblijf met B2-tolk – lichter middel – beroep ongegrond

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, had beroep ingesteld tegen een besluit van 26 februari 2025, waarin hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser stelde dat hij niet op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van het besluit van 31 juli 2024, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had. Hij voerde aan dat dit besluit niet correct aan hem was uitgereikt, omdat hij niet begreep dat zijn verblijf was geëindigd, ondanks dat het besluit met behulp van een B2-tolk was meegedeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het dossier een uitreikingsblad bevatte, waaruit bleek dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er een significant risico op onderduiken bestond. Eiser had aangevoerd dat er lichter middelen beschikbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was gezien de omstandigheden. Eiser had ook geklaagd over de voortvarendheid van de overheid, maar de rechtbank concludeerde dat de overheid voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Langereis, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1980 en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat het besluit van 31 juli 2024, waarin verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht, niet aan hem is uitgereikt dan wel in ieder geval niet op de juiste wijze aan hem is uitgereikt. Uit het uitreikingsblad, gedateerd 24 december 2024, blijkt namelijk dat de strekking van dat besluit aan hem is meegedeeld met de hulp van een tolk op B2-niveau. Eiser heeft daardoor niet begrepen dat zijn rechtmatig verblijf was geëindigd.
3. De rechtbank stelt vast dat het dossier een uitreikingsblad bevat, waaruit blijkt dat het besluit van 31 juli 2024 op 24 december 2024 aan eiser is uitgereikt met behulp van een tolk. Dit uitreikingsblad is getekend door eiser. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij nooit heeft getekend voor de ontvangst van het besluit, wordt dat gelet hierop niet gevolgd. Daarnaast ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder in strijd heeft gehandeld met van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv [2] , waaruit de verplichting voor verweerder volgt om uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken of vertalers. Op het uitreikingsblad staat immers een Wbtv-nummer van de tolk vermeld. De desbetreffende tolk is aldus een registertolk. Bovendien geldt dat eiser een eigen verantwoordelijk heeft om de nodige inspanningen te verrichten om kennis te nemen van de inhoud van het besluit. [3]
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 31 juli 2024 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en daarmee in werking getreden. Verweerder mocht dit besluit daarom aan de maatregel van bewaring ten grondslag leggen.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan een lichter middel. Eiser heeft kenbaar gemaakt te willen vertrekken uit Nederland en hij heeft 300 euro in zijn bezit om dit vertrek te bewerkstelligen. Ook heeft eiser een vriend die hem wil helpen met het vertrek uit Nederland en kan eiser ook een beroep doen op een stichting (Barka) voor hulp.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekking dat daaruit voortvloeit heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser stelt te willen vertrekken en daarbij geholpen kan worden door een vriend of een stichting, is dan ook onvoldoende. Verder heeft verweerder in de maatregel terecht overwogen dat eiser heeft verklaard dat een goede kennis het geld van eiser bewaart en dat eiser dus geen directe beschikking heeft over zijn geld. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Er gaan dagelijks vluchten naar Polen, maar tot op heden is geen vluchtdatum bekend.
10. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Uit de toelichting van verweerder ter zitting is gebleken dat het Openbaar Ministerie op 27 februari 2025 op de hoogte is gesteld van de voorgenomen uitzetting van eiser, op 3 maart 2025 een Transport en Overdracht procedure is opgestart, op 4 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd en op 5 maart 2025 een akkoord van de Poolse autoriteiten is ontvangen. Gelet daarop werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Wet beëdigde tolken en vertalers.
3.Vergelijk: rechtsoverweging 4.4 van ECLI:NL:RVS:2024:4294.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.