ECLI:NL:RBDHA:2025:3443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 februari 2025, waarin hem op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring werd opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 februari 2025, waarbij eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.F. Wassenaar. De minister werd vertegenwoordigd door mr. K. Nuninga.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is op basis van verschillende zware en lichte gronden, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat een minder dwingende maatregel niet effectief zou zijn, gezien de eerdere overtredingen van eiser en zijn gebrek aan medewerking aan de uitzettingsprocedure. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet duidelijkheid heeft over de duur van zijn detentie en dat er sprake zou zijn van een overschrijding van de maximale termijn van ophouding, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting naar Marokko is. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. Bij besluit van 11 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser voert aan dat niet duidelijk is wanneer de aan de ophouding voorafgaande strafrechtelijke detentie is begonnen en geëindigd. Daardoor kan niet worden vastgesteld wanneer het vreemdelingrechtelijke traject is aangevangen. Eiser stelt dat er sowieso sprake is van een overschrijding van de maximale termijn van ophouding en daarnaast mogelijk van het zonder titel ontnemen van de vrijheid van eiser. Een belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen. Eiser verwijst daarbij naar wat hij onder rechtsoverweging 7 van deze uitspraak heeft aangevoerd in het kader van een lichter middel.
4.1.
Vooropgesteld moet worden dat in deze procedure geen ruimte is voor een oordeel over de aanwending van andere dan uit de Vw voortvloeiende bevoegdheden. De rechtbank overweegt dat het vreemdelingrechtelijke traject begint op het moment van de vreemdelingenrechtelijke ophouding. Uit het proces-verbaal van ophouding van 11 februari 2025 blijkt dat eiser op die dag, om 11:47 uur is overgenomen en opgehouden aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit voldoende dat het strafrechtelijk traject is geëindigd op 11 februari 2025 om 11:47 uur en de daaropvolgende ophouding niet langer dan zes uur heeft geduurd. [1] Voor zover eiser betoogt dat hij mogelijk enige tijd zonder titel van zijn vrijheid is beroofd, ziet de rechtbank gelet op het voorgaande en ook overigens geen aanleiding voor deze conclusie. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 7 juni 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden6. De rechtbank is van oordeel dat alle in de maatregel genoemde zware en lichte gronden in samenhang gezien en gelet op de gegeven motivering, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
Eiser heeft immers verklaard nooit een identiteitsdocument te hebben gehad. Hier kan het vermoeden aan worden ontleend dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnenkomen (3a). In tegenstelling tot wat eiser stelt, is dit voldoende om eiser deze grond tegen te kunnen werpen. Eiser betwist dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken (3b). Ter zitting is door de minister erkend dat de MOB melding [2] van 11 juni 2024 niet juist is, omdat eiser die dag in bewaring is gesteld. Dit neemt niet weg dat eiser op 16 augustus 2024 ook met onbekende bestemming is vertrokken, deze melding is onderdeel van het dossier. Ook grond 3c is feitelijk juist nu aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en hij hier geen gehoor aan heeft gegeven. Dat eiser deze grond niet kan worden tegengeworpen omdat hij heeft geprobeerd te vertrekken, doet aan de feitelijke juistheid niet af. Eiser heeft erkend aliassen te hebben gebruikt, dus ook grond 3e is dus feitelijk juist. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat dat deze grond nader gemotiveerd moet worden. Ook zware grond 3i is terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat op eiser een zelfstandige vertrekplicht rust en dat het gezien zijn verklaringen niet aannemelijk is dat hij daar aan zal voldoen.
6.2.
Ook de lichte gronden 4c en 4d zijn feitelijk juist en het risico op onttrekking is voldoende gemotiveerd. Niet wordt betwist dat eiser niet beschikt over middelen van bestaan. Dat eiser bereikbaar is voor de minister omdat hij verblijft bij de stichting Inlia, volgt de rechtbank niet. Nog los van de vraag of dit kan worden gezien als een vaste woon- of verblijfplaats, blijkt uit de maatregel dat eiser hier al langere tijd niet meer verblijft.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat dat de maatregel bewaring op grond van de Terugkeerrichtlijn moet worden gezien als een laatste redmiddel. In de maatregel is onvoldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet had volstaan. Een herhaling van een deel van het gehoor en de motivering van de gronden is in dit kader onvoldoende. Eiser verwijst daarnaast naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 20 juni 2024 [3] . In deze uitspraak werd het beroep tegen de aan eiser opgelegde bewaringsmaatregel gegrond verklaard. Eiser verbleef voorafgaand aan die bewaring in het kader van een maatregel zoals bedoeld in artikel 56 van de Vw op de vrijheidsbeperkende locatie (vbl) in Ter Apel. De rechtbank zag niet in waarom dit lichtere middel niet effectief kon worden toegepast. Eiser diende terug te keren naar de vbl, wat hij heeft gedaan. Op 16 augustus 2024 werd echter de maatregel artikel 56 van de Vw beëindigd omdat eiser zich een aantal keer niet aan de meldplicht zou hebben gehouden. Anders dan verweerder stelt, is eiser niet zelf vertrokken uit de vbl, maar is hij daar weggestuurd. Eiser meent dan ook dat de uitspraak van 20 juni 2024 alsnog moet worden opgevolgd door eiser in de vbl te plaatsen dan wel een meldplicht op te leggen via stichting Inlia.
7.1.
Daarnaast betwist eiser dat hij geen enkele aantoonbare actie heeft ondernomen om Nederland te verlaten. Eiser wijst daarbij op de in juni 2024 in samenwerking met DT&V ingediende lp-aanvraag. Tot slot stelt eiser dat het feit dat hij verdachte is geweest van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld, niet ten grondslag gelegd kan worden aan het weigeren van een lichter middel.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister er gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, terecht vanuit is gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. En dat een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. Daarbij is van belang dat het lichter middel van verblijf in een vbl eerder is toegepast, maar ook gebleken is dat eiser zich destijds niet aan de afspraken heeft gehouden en zijn verblijf op de vbl om die reden werd beëindigd. Dat hij de vbl niet uit eigen beweging heeft verlaten, is in dit kader dan ook niet relevant. Ten aanzien van de opmerkingen over strafrechtelijke antecedenten, overweegt de rechtbank dat deze in beginsel geen rol mogen spelen in de belangenafweging. De motivatie ten aanzien van het lichter middel volstaat echter ook zonder deze overwegingen. De rechtbank overweegt tot slot dat het feit dat eiser in juni 2024 heeft meegewerkt aan het opstellen van een lp-aanvraag, ook gelet op het handelen van eiser dat heeft geleid tot het beëindigen van de vbl, niet leidt tot een andere conclusie ten aanzien van het lichter middel.
7.3.
De rechtbank constateert dat eiser heeft aangegeven dat hij slecht slaapt door de situatie. Daarnaast heeft hij problemen met zijn stembanden en wordt hij behandeld door een logopedist. Ook doen zijn oren en soms zijn hart pijn. Door de minister is eiser erop gewezen dat alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
7.4.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser door op 14 februari 2025 het OM te verzoeken om eventuele bezwaren tegen de uitzetting van eiser kenbaar te maken. Daarnaast heeft op 17 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De minister heeft tot slot ter zitting aangegeven dat er maandelijks aan de lp-aanvraag wordt gerappelleerd, voor het laatst op 27 februari 2025.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank overweegt verder dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Anders dan eiser stelt, is de looptijd van de lp-aanvraag nog niet zodanig lang dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Het standpunt van eiser dat hij graag aanwezig wil zijn bij mogelijke toekomstige zittingen in het kader van lopende strafzaken, leidt ook niet tot een ander oordeel. De rechtbank constateert dat het OM heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de uitzetting van eiser. Eiser kan zich in een voorkomend geval laten vertegenwoordigen door een advocaat. Bovendien biedt de wet een vreemdeling de mogelijkheid te verzoeken om een tijdelijke opheffing van het inreisverbod om een strafzaak bij te wonen.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3470.
2.De melding dat een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken.
3.Zaaknummers Nl24.24197 en NL24.24559.