ECLI:NL:RBDHA:2025:3447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL24.50343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Polen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, verzocht om de voorlopige voorziening omdat hij dreigde te worden overgedragen aan Polen voordat zijn beroep op de asielaanvraag behandeld zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisendheid, gezien de ingrijpende gevolgen voor verzoeker als hij niet zou meewerken aan de overdracht. De voorzieningenrechter heeft geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vraag of de overdracht aan Polen rechtmatig is, maar heeft wel geoordeeld dat het belang van verzoeker om zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om verzoeker over te dragen aan Polen. De voorzieningenrechter heeft de overdracht opgeschort totdat er een beslissing is genomen op het beroep van verzoeker. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50343

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

1. Bij besluit van 12 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, om verweerder te verbieden hem aan Polen over te dragen totdat op zijn beroep is beslist.
1.2.
Deze zaken staan op 10 februari 2025 op zitting gepland.
1.3.
Verweerder heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij op 16 januari 2025 zal worden overgedragen aan Polen. Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker gevraagd met spoed te beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen spoedeisendheid is omdat geen sprake is van een gedwongen overdracht. Dit betekent dat in het geval verzoeker niet mee wenst te werken aan de geplande overdracht van 16 januari 2025, verweerder verzoeker in bewaring kan stellen en later gedwongen over zal dragen aan
Polen.
3.2.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om spoedeisendheid aan te nemen.
Verweerder heeft aangegeven dat als verzoeker niet meewerkt aan zijn overdracht, hij
binnen afzienbare tijd alsnog overgedragen zal worden. De uiterlijke overdrachtstermijn is
al op 21 februari 2025. Dat verzoeker in het vertrekgesprek van 31 december 2024 heeft
aangegeven dat hij zal meewerken aan de overdracht doet hier niet aan af. In dit gesprek
heeft verzoeker ook aangegeven dat hij graag via zijn advocaat nog wil kijken wat zijn
mogelijkheden zijn om zijn beroepsprocedure wel in Nederland af te wachten. De
voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat een weigering om medewerking te verlenen aan
de overdracht ingrijpende gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeker. Indien
verzoeker weigert mee te werken, wordt zijn opvang aan het Centraal Orgaan opvang
asielzoekers (COA) stopgezet, kan hij in bewaring worden gesteld en kan hij gedwongen
overgedragen worden aan Polen.
3.3.
De voorzieningenrechter acht het daarnaast in strijd met de systematiek van de
Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening [2] om een vreemdeling te dwingen zijn
medewerking aan de uitvoering van een overdrachtsbesluit te vragen voordat hij toegang
kan krijgen tot de mogelijkheid om dat overdrachtsbesluit te laten schorsen in afwachten van een oordeel in de bodemprocedure. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter
verweerder er op dat schorsing van het overdrachtsbesluit en daarmee opschorting van de
overdrachtstermijn ook in het belang kan zijn van verweerder wanneer de overdrachtstermijn bijna afloopt en hem nog weinig tijd resteert om mogelijk een
noodzakelijke gedwongen overdracht te realiseren.
4. Nu de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat sprake is van een spoedeisend
belang aan de kant van verzoeker, dient een belangenafweging te worden gemaakt.
4.1.
Verzoeker heeft verwezen naar de beroepsgronden. Daarin is gesteld dat hij in
Polen dusdanig is behandeld dat Nederland de asielaanvraag aan zich moet trekken op grond
van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij zou psychische klachten hebben ten gevolge
van de slechte behandeling in Polen. Hij stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat zijn belang om
zijn beroepsprocedure in Nederland te kunnen afwachten groter is dan het belang van
verweerder om hem op 16 januari 2024 aan Polen over te dragen.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat al voldoende in het bestreden besluit is
ingegaan op hetgeen verzoeker heeft gesteld.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij in deze spoedprocedure geen
inhoudelijk oordeel kan geven over de rechtsvraag of verweerder verzoeker kan overdragen
aan Polen. Mede gelet op de aard en de gevolgen van het overdrachtsbesluit en het feit dat
de zitting van verzoekers beroep op korte termijn plaatsvindt, vindt de voorzieningenrechter
dat verzoekers belang om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te wachten
zwaarder weegt dan het belang van verweerder om verzoeker op 16 januari 2025 over te
dragen aan de Poolse autoriteiten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat met het
treffen van de verzochte voorziening de termijn om verzoeker over te dragen wordt
opgeschort. [3] In zoverre wordt verweerder niet onredelijk in zijn belangen geschaad.

Conclusie

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst
het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen
totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte
proceskosten. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht vastgesteld € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een
waarde van € 907,- per punt, wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4198.