ECLI:NL:RBDHA:2025:3483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser op 1 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij zijn referent. De rechtbank heeft eerder, op 17 april 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twintig weken een besluit te nemen. Eiser heeft op 18 december 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht en heeft dit verzoek voorlopig toegewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat, gezien de eerdere uitspraak, een nieuwe ingebrekestelling niet nodig was. Eiser heeft recht op een dwangsom van € 200 voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50, en heeft verweerder veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 maart 2025 en is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier.