ECLI:NL:RBDHA:2025:3497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7230
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de informatieplicht van de minister van Asiel en Migratie

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 13 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de minister niet voldeed aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat de informatiefolder die aan hem was verstrekt onduidelijk was en niet alle noodzakelijke informatie bevatte. De rechtbank oordeelde dat de minister de informatieplicht niet volledig had nageleefd, maar dat dit gebrek niet leidde tot een gegrond beroep, omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, en dat de minister voortvarend handelde in het kader van de overdracht aan Kroatië. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Aan eiser moet namelijk een schriftelijke informatiefolder worden uitgereikt, waarin onder andere een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden is opgenomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze informatiefolder in begrijpelijke taal moet zijn opgesteld en dat deze informatie moet bevatten over de redenen van bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en de mogelijkheid tot gratis rechtsbijstand. [1] Eiser heeft de aan hem uitgereikte informatiefolder laten vertalen. Daaruit blijkt dat in de informatiefolder het volgende staat: ‘U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit dient u met uw advocaat te bespreken’. Dit impliceert volgens eiser dat je alleen na overleg met een advocaat beroep kunt instellen, terwijl dat niet zo is. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025. [2] Daarnaast voert eiser aan dat de formulering van de lichte grond 4a onduidelijk is in de informatiefolder. Daar staat vermeld: ‘U hebt zich niet aan uw verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 4 van de Vreemdelingenwet gehouden. Deze verplichtingen worden u opgelegd bij het betreden van Nederland, en blijven gelden gedurende uw verblijf in Nederland.’ Voor eiser is onduidelijk om welke verplichtingen het gaat. Deze gebreken zorgen ervoor dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Eiser stelt dat er geen ruimte is om deze gebreken met een belangenafweging te passeren. De minister heeft namelijk een termijn van zes maanden gekregen om de werkwijze in overeenstemming te brengen met artikel 5.3 van het Vb 2000. [3] Deze termijn is inmiddels verstreken.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister de overgelegde vertaling van de Turkse versie van de informatiefolder niet heeft betwist. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de lichte grond 4a onvoldoende duidelijk is. Uit de tweede zin blijkt dat het gaat om de verplichtingen die gelden bij binnenkomst en tijdens verblijf in Nederland. Dit acht de rechtbank voldoende duidelijk en het kan niet worden verlangd dat alle verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Vb 2000 in de informatiefolder worden opgesomd en aangekruist.
1.2.
De rechtbank is het wel met eiser eens dat de informatiefolder niet helemaal juist is geformuleerd ten aanzien van het rechtsmiddel. De zinsnede ‘Dit dient u met uw advocaat te bespreken’ duidt er inderdaad op dat enkel na overleg met een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. Dat klopt echter niet, want dat kan ook zonder overleg met een advocaat. De stelling van de minister dat hij dit slechts als advies leest en niet als verplichting, volgt de rechtbank niet omdat het woord ‘dient’ een verplichting suggereert.
1.3.
Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, want er bestaat aanleiding om het gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog van eiser dat dit gebrek niet gepasseerd mag worden, volgt de rechtbank dus niet. Weliswaar heeft de Afdeling, zoals hiervoor overwogen, een termijn van zes maanden gesteld om een folder op te stellen, maar dat is gebeurd. De enkele omstandigheid dat die nog niet op alle punten juist is, maakt niet dat de rechtbank geen belangenafweging kan verrichten. In dit geval is eiser niet in zijn belangen geschaad. Eiser was door de informatiefolder namelijk wel op de hoogte van de redenen van inbewaringstelling, wist dat er een rechtsmiddel openstond, en is hij gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand te vragen. Verder heeft eiser feitelijk een dag na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft enkel de zware grond 3a betwist. De onbetwiste zware gronden 3b en 3m en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [4] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3a kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de overdracht?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht aan Kroatië, omdat deze pas op 3 maart 2025 plaatsvindt. Eiser voert aan dat er veel vluchten naar Kroatië gaan en dat het daarom niet zo lang hoeft te duren.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister op de zitting voldoende heeft toegelicht waarom het niet mogelijk was om eiser eerder over te dragen aan Kroatië. De minister is gebonden aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Dublinprocedure. Zo moet de minister rekening houden met aankondigingstermijnen en moet er opvang voor eiser geregeld worden door de Kroatische autoriteiten. Bovendien werkt volgens de minister niet iedere luchtvaartmaatschappij mee aan de uitzetting of overdracht van vreemdelingen. De rechtbank kan deze uitleg van de minister volgen en is dan ook van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 3.1.
3.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 5.
4.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.