ECLI:NL:RBDHA:2025:3498
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 november 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend in verschillende landen en zijn laatste aanvraag in Nederland werd ingediend op 13 september 2024. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor detentie en uitzetting naar Algerije bij terugkeer naar Oostenrijk, en dat zijn psychische gesteldheid een belemmering vormt voor overdracht. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd die zijn psychische problemen onderbouwen, en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de minister zouden verplichten om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.