ECLI:NL:RBDHA:2025:3509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel in het kader van asielaanvraag aan de grens

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een eiser die asiel aan de grens heeft aangevraagd. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, had op 12 februari 2025 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn toegang tot Nederland niet was geweigerd, maar dat het besluit tot toegang was uitgesteld omdat hij tijdens een grenscontrole zijn wens om asiel aan te vragen kenbaar had gemaakt. De rechtbank overwoog dat de maatregel rechtmatig was opgelegd, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de geldigheid van zijn Schengenvisum en paspoort, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de maatregel in het kader van het grensbewakingsbelang gerechtvaardigd was en dat de eiser geen redenen had aangedragen waarom de maatregel niet kon voortduren. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL25.7338
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Sinoo), en
de Minister van Asiel en Migratie, verweerder, (gemachtigde: J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak zonder zitting af te doen.1 De gemachtigde van eiser heeft op 24 februari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 20, 24 en 27 februari 2025 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 28 februari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw wordt opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang.2 Deze maatregel wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
3. Eiser voert aan dat verweerder hem de toegang tot Nederlands grondgebied niet mocht weigeren, omdat hij in het bezit was van een geldig Schengenvisum en een geldig paspoort. Nu de uitgestelde toegangsweigering onrechtmatig was, is de opgelegde
1. Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vrijheidsontnemende maatregel ook onrechtmatig. Ter onderbouwing wijst eiser op een uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 3 april 2024.3 Eiser werd door deze situatie gedwongen asiel aan te vragen.
3.1.
Verder voert eiser aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel, omdat hij met een geldig visum en geldig paspoort is ingereisd. Er was geen reden om te veronderstellen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Ook de situatie in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) maakt de maatregel onevenredig zwaar. Eiser voert daarnaast, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 31 januari 20254 aan dat de maatregel onrechtmatig is, omdat eiser onder onrechtmatige omstandigheden is gedetineerd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en voortduurt en in het JSC ten uitvoer mag worden gelegd. Volgens verweerder heeft eiser tijdens een grenscontrole op de luchthaven asiel aangevraagd. Verweerder wijst op het proces-verbaal van gehoor waarin eiser heeft verklaard dat hij niet voor toeristische doeleinden naar Nederland is gekomen. Daarop is eisers Schengenvisum ingetrokken. Hierdoor voldeed eiser niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederlands grondgebied, is het besluit tot toegang uitgesteld en is eiser opgenomen in de grensprocedure. De uitspraak van zittingsplaats Haarlem is volgens verweerder niet relevant, omdat in die zaak onduidelijk was waarom de vreemdeling niet mocht doorreizen naar Denemarken. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser.
4.1.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat in het geval van eiser niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die maken dat van oplegging van de maatregel had moeten worden afgezien. Ook heeft eiser volgens verweerder niet onderbouwd dat de maatregel onevenredig bezwarend voor hem is. Dat eiser met een geldig paspoort en geldig visum naar Nederland is gereisd, is volgens verweerder geen reden om een lichter middel toe te passen. Tot slot is volgens verweerder de rechtbank niet bevoegd om uitspraak te doen over het detentieregime in het JCS. Ook wijst verweerder op twee recente uitspraken5 van de hoogste bestuursrechter6, waarin is geoordeeld dat het JCS wel als gespecialiseerde bewaringsaccommodatie in de zin van de Opvangrichtlijn7 is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet de toegang tot Nederlands grondgebied is geweigerd, maar dat conform artikel 3, vierde lid, van de Vw een besluit hiertoe is uitgesteld, omdat eiser zijn wens om in Nederland asiel aan te vragen tijdens een grenscontrole op de luchthaven kenbaar heeft gemaakt. Eiser heeft aan de grens verklaard dat hij niet om toeristische redenen met een visum naar Nederland is gekomen, maar dat zijn
3 Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 3 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5477.
4 Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 31 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1161.
5 Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2025 [ECLI:NL:RVS:2025:258] en 26 februari 2025 [ECLI:NL:RVS:2025:789].
6 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.
intentie was om asiel aan te vragen. Dit blijkt uit het proces-verbaal van gehoor van 12 februari 2025. Eiser is dan ook niet gedwongen om asiel aan te vragen. Doordat eisers visum als gevolg van de uiting van zijn asielwens werd ingetrokken, voldeed hij niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederlands grondgebied. Verweerder heeft gezien deze omstandigheden een bewaringsmaatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd, omdat verweerder terecht zwaarder gewicht heeft toegekend aan het grensbewakingsbelang dan aan het belang van eiser. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Haarlem gaat niet op, omdat sprake is van verschillende situaties. In dat geval had de vreemdeling een geldig visum voor Denemarken en was onduidelijk waarom de vreemdeling niet mocht doorreizen naar dat land. Daar is in het geval van eiser geen sprake van. Omdat de maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw is opgelegd, was verweerder niet gehouden te motiveren dat sprake is van een risico dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht.
6.1.
Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder ingrijpende maatregelen dan de vrijheidsontnemende maatregel doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de toepassing van een lichter middel rechtvaardigen. Ook in beroep heeft eiser geen redenen gegeven waarom de maatregel niet langer kan voortduren. Dat eiser is ingereisd met een geldig visum en geldig paspoort is geen reden om een lichter middel op te leggen, alleen al omdat het visum van eiser is ingetrokken.
6.2.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de hoogste bestuursrechter recent twee uitspraken heeft gedaan over het detentieregime in het JCS. Hieruit volgt
– kort samengevat – dat het JCS wel kan worden aangemerkt als een bewaringsaccommodatie in de zin van de Opvangrichtlijn. Eiser heeft in deze zaak geen nieuwe feiten of argumenten naar voren gebracht, waardoor de rechtbank geen reden ziet om af te wijken van het oordeel dat in die uitspraken is gegeven. In het verlengde hiervan ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat de maatregel onevenredig zwaar is vanwege eisers verblijf in het JCS.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.