ECLI:NL:RBDHA:2025:3618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de grondslagen voor ophouding in het bestuursrecht

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende vreemdelingenbewaring. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem op 20 februari 2025 in bewaring had gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werden de gronden van de bewaring besproken. Eiser stelde dat de grondslagen voor zijn ophouding niet geldig waren, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht artikel 59b, eerste lid, onder b, had ingeroepen, omdat er een tweede asielprocedure was opgestart. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde en dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9582

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder d, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.Z. Sayin, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond gericht tegen de grondslag van de ophouding laten vallen. Deze behoeft daarom geen bespreking meer.
Grondslag maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat artikel 59b, eerste lid, onder b (b-grond) en d (d-grond), van de Vw niet kan dienen als grondslag van de maatregel. Ten aanzien van de b-grond voert eiser aan dat hij zich niet herinnert dat hij een tweede asielaanvraag heeft ingediend en dat zijn eerste asielaanvraag al is afgehandeld. Het ligt niet voor de hand dat er nog gegevens moeten worden verzameld voor een van de asielaanvragen van eiser. Daarnaast voert eiser aan dat hij een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat dit tot gevolg heeft dat de rechtsgevolgen van het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag zijn opgeschort. Ook de d-grond is ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd, omdat verweerder deze grond onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze grond kan ook niet zelfstandig de maatregel dragen.
4. Ter zitting heeft verweerder artikel 59b, eerste lid en onder d, van de Vw laten vallen als grondslag van de maatregel.
5. De beroepsgrond van eiser tegen artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het dossier een door eiser ondertekende asielaanvraag bevat, gedateerd 23 januari 2025. Gelet daarop heeft verweerder een tweede asielprocedure opgestart en is een asielgehoor ingepland op 7 maart 2025. Verweerder heeft gelet daarop terecht artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring.
De gronden van de maatregel
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Ten aanzien van eiser is gebleken dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle zware gronden.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Zware grond 3c is feitelijk juist, nu eiser op 18 juni 2015 een terugkeerbesluit heeft ontvangen en daaraan binnen de gegeven termijn geen gevolg heeft gegeven. Dat dit terugkeerbesluit op dit moment geschorst is, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Zware grond 3c is tezamen met de onbestreden lichte gronden – die overigens ook feitelijk juist en voldoende toegelicht zijn – voldoende om de maatregel te dragen. Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware gronden 3d en 3h behoeft daarom geen bespreking meer.
Voortvarend handelen
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder uitzettingshandelingen heeft verricht. Verweerder heeft ook niets gedaan om de zitting over eisers asielaanvraag naar voren te halen. Verweerder heeft verder onvoldoende stappen ondernomen om eisers tweede asielprocedure voortvarend af te ronden.
10. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw in bewaring gesteld. Een bewaring op deze wettelijke grondslag heeft niet de uitzetting van de vreemdeling tot doel. Dit betekent dat verweerder niet gehouden is voortvarend te werken aan uitzetting van eiser. Wel dient verweerder vanaf het moment van de inbewaringstelling voldoende voortvarendheid te betrachten in de asielprocedure van eiser. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit ook gedaan. Verweerder heeft te kennen gegeven dat op 7 maart 2025, 15 dagen na de inbewaringstelling, een gehoor opvolgende aanvraag is ingepland. Gelet daarop ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt binnen de asielprocedure.
Zicht op uitzetting
11. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond die ziet op het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn laten vallen. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
Lichter middel
12. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen. Eiser heeft zich eerder gehouden aan een meldplicht. De vreemdelingenbewaring drukt daarnaast zwaar op eiser, omdat hij al ruim twee jaar in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. Verder zal eiser in de gelegenheid moeten worden gesteld om bij de zitting op 10 april 2025 te zijn over de afwijzing van zijn asielaanvraag en daardoor is nog onbekend wanneer eiser uitgezet kan worden. Tot slot kan eiser bij zijn ouders verblijven. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser enkele stukken overgelegd, waaronder een brief van zijn vader.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een risico op onttrekking vaststaat. Daarnaast heeft verweerder mogen betrekken dat eiser jarenlang illegaal in Nederland heeft verbleven, veroordeeld is voor meerdere strafbare feiten en heeft verklaard niet terug te willen naar Marokko. Verweerder heeft in de stelling van eiser dat hij bij zijn ouders kan verblijven dan ook geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen. Ook de omstandigheid dat eiser op 10 april 2025 bij een zitting aanwezig wenst te zijn, heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten. Niet is gebleken dat de bewaring onevenredig bezwarend is voor eiser.
Ambtshalve
14. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.