ECLI:NL:RBDHA:2025:3623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL24.28027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inreisverbod van tien jaar opgelegd aan een Turkse staatsburger na veroordeling voor mensensmokkel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Turkse staatsburger, tegen een inreisverbod van tien jaar beoordeeld. Eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden voor mensensmokkel, waarbij hij betrokken was bij het smokkelen van achttien personen, waaronder minderjarigen. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft opgelegd. De rechtbank heeft de zitting op 13 december 2024 gehouden, waarbij de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij ongewild betrokken is geraakt bij mensensmokkel en dat het inreisverbod zijn carrière als internationaal vrachtwagenchauffeur ernstig belemmert. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, gezien de aard van het gepleegde misdrijf en het feit dat eiser nog in detentie zat op het moment van de uitspraak. De rechtbank benadrukt dat de minister bij de oplegging van het inreisverbod rekening heeft gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder het tijdsverloop sinds het misdrijf en de ernst van de gepleegde feiten.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering en dat zijn rol in het misdrijf niet als minimaal kan worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 25 juni 2024 (het bestreden besluit) om hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaar op te leggen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

5. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
5.1.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden omdat hij zich op 31 mei 2022 schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. Dit vonnis is door het gerechtshof Den Haag op 1 augustus 2024 bevestigd.
5.2.
Bij besluit van 13 april 2023 heeft de minister eiser een terugkeerbesluit opgelegd op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000). Ook is eiser, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, Vw 2000, een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Bij uitspraak van 18 september 2023 [2] heeft de rechtbank, zittingsplaats Groningen, het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit gegrond verklaard.
5.3.
Eiser is op 17 november 2023 door de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de politie Rotterdam gehoord over het voorstel om eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar op te leggen. De AVIM heeft op 6 februari 2024 de minister het voorstel gedaan om eiser een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod op te leggen.
5.4.
In het bestreden besluit heeft de minister eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van nul dagen. Verder heeft de minister, met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, Vw 2000 aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Volgens de minister vormen eisers persoonlijke gedragingen een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Volgens de minister is er geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zij van het opleggen van het inreisverbod zou moeten afzien of de duur zou moeten verkorten. Tot slot is er volgens de minister geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM [3] .
5.5.
Eiser voert aan dat hij ongewild bij de mensensmokkel betrokken is geraakt. Als chauffeur is hij in loondienst en heeft hij een afhankelijke positie ten opzichte van het bedrijf. Daarnaast heeft hij volledig meegewerkt aan het politieonderzoek. Eiser doet dit werk al jaren en is nooit eerder veroordeeld. Het inreisverbod maakt een einde aan zijn carrière als internationaal vrachtwagenchauffeur en betekent dat hij belandt in een enorme schuldenproblematiek. Eiser is van mening dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er zo’n zwaar inreisverbod is opgelegd. De minister heeft niet betrokken dat eisers rol in het misdrijf minimaal was terwijl hij als gevolg van het inreisverbod onevenredig zwaar wordt gestraft. Daarbij is eiser in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de rechtbank en is dit dus nog niet onherroepelijk. Eiser bestrijdt dat er in zijn geval sprake is van een actuele dreiging omdat het gaat om één onherroepelijke straf die twee jaar geleden is opgelegd en er geen recidive gevaar is. De minister heeft dit onvoldoende gemotiveerd.

De beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser zich uitsluitend richt tegen het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van tien jaar.
7. Gebleken is dat eiser op 31 augustus 2024 is uitgezet naar Turkije. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank wel procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep. Nu het inreisverbod op grond van artikel 66a, vierde en zevende lid, aanhef en onder c, van de Vw is uitgevaardigd, beoordeelt de rechtbank of de minister niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
8. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2017 [4] , volgt dat de minister bij de oplegging van een inreisverbod zoals hier aan de orde, moet toetsen aan het Unierechtelijke openbare begrip als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015 in de zaak Z.Zh. en I.O. [5] . Dat betekent dat de minister bij het opleggen van een inreisverbod moet motiveren dat eiser een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt dat een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De minister moet bij zijn beoordeling of hiervan sprake is alle feitelijke en juridische omstandigheden betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie tot het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat eiser een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt en dat een inreisverbod van deze duur gerechtvaardigd is. Uit het strafvonnis blijkt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het smokkelen van achttien personen, waaronder vijf minderjarigen, in een koeltrailer van een vrachtwagen met als bestemming het Verenigd Koninkrijk. Ondanks dat eiser in Nederland niet eerder is veroordeeld, heeft hij een gevangenisstraf van veertig maanden opgelegd gekregen, waarbij als strafverzwarend is meegewogen dat eiser het misdrijf in vereniging en gedurende de uitoefening van zijn beroep als vrachtwagenchauffeur heeft begaan. Uit het bestreden besluit volgt dat de minister bij de beoordeling of eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt, de aard van het misdrijf heeft meegewogen en het tijdsverloop sinds het misdrijf is gepleegd. Eiser bevond zich op het moment van het bestreden besluit nog in detentie en heeft niet als vrij man kunnen laten zien zijn leven duurzaam verbeterd te hebben. Verder heeft de minister terecht van belang geacht dat niet gebleken is dat sprake is van een duurzame positieve gedragsverandering bij eiser. Eiser heeft aangegeven ‘spijt te hebben van wat er allemaal gebeurd is’ maar stelt ook dat hij de opgelegde straf ‘te hoog en onrechtvaardig’ vindt. In de zienswijze ontkent hij schuldig te zijn. De minister heeft kunnen stellen dat dit er niet op wijst dat eiser de verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt en het ontoelaatbare ervan inziet. De stelling dat geen sprake is van een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde slaagt dus niet.
10. Dat en op grond waarvan de minister in het kader van de belangenafweging meer gewicht heeft toegekend aan het belang van de Nederlandse Staat dan aan het belang van eiser - het kunnen blijven werken als internationaal vrachtwagenchauffeur - is voldoende gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om een ernstig misdrijf met grote maatschappelijke impact. Niet zonder betekenis is daarbij dat eiser het misdrijf heeft gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. Dat eiser door het inreisverbod nu beperkt zal worden in de uitoefening van dat beroep komt voor rekening en risico van eiser. Dat de rol van eiser minimaal is geweest zoals hij stelt, stemt overigens niet overeen met de kwalificatie van het delict, te weten dat eiser is veroordeeld voor het medeplegen van het misdrijf. Het blijkt evenmin uit de hoogte van de straf. Dat wat eiser heeft aangevoerd in het kader van de belangenafweging treft dan ook geen doel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.NL23.14489.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.ECLI:EU:C:2015:377.