ECLI:NL:RBDHA:2025:3692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Egyptische vreemdeling niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Egyptische vreemdeling, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Kroatië om internationale bescherming had verzocht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat de eerste lidstaat waar een asielzoeker zich meldt verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

De eiser voerde aan dat hij niet terug kon naar Kroatië vanwege mishandeling en onvoldoende opvang, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico zou lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om objectieve informatie te verstrekken die zijn claims onderbouwde, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat de Minister van Asiel en Migratie terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8805

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond van Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998. Hij heeft op 4 oktober 2024 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [2] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 24 september 2024 al in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening [3] de Kroatische autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. De Kroatische autoriteiten hebben dit verzoek op 10 december 2024 geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening, waarmee de verantwoordelijkheid van Kroatië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat hij niet terug kan naar Kroatië en stelt daartoe als volgt. Eiser is in Kroatië gedwongen om zijn vingerafdrukken af te geven. Hem is vervolgens niet verteld dat deze gerelateerd zijn aan een asielaanvraag. Eiser heeft zelf nooit asiel willen aanvragen in Kroatië omdat asielaanvragen van personen met de Egyptische afkomst niet juist afhandelt. Daarnaast stelt eiser dat Kroatië niet de verplichtingen vervult die voortvloeien uit Europese regelgeving ten aanzien van opvang en voorzieningen. Eiser voert aan slachtoffer te zijn geweest van mishandeling, vernedering en detentie. Tot slot merkt eiser op dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ten aanzien van het gedwongen afnemen van zijn vingerafdrukken in Kroatië geldt dat lidstaten op grond van artikel 14, eerste lid, van de Eurodac-verordening [4] verplicht zijn om illegale vreemdelingen die op het grondgebied van de lidstaten binnenkomen, te registreren. Uit de registratie in Eurodac volgt dat eiser op 24 september 2024 in Kroatië een verzoek heeft ingediend om internationale bescherming. Uit lijst A van bijlage II bij de uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 volgt dat een treffer in Eurodac geldt als bewijs van de indiening van een asielverzoek. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] mag verweerder uitgaan van de juistheid van een recente registratie in het Eurodac-systeem door een andere lidstaat en ligt het op de weg van de vreemdeling om deze juistheid te weerleggen. Eiser is hier niet in geslaagd. De enkele stelling van eiser dat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend c.q. heeft willen indienen in Kroatië, is onvoldoende om voorbij te gaan aan de gegevens die geregistreerd staan in het Eurodac-systeem. Verweerder heeft daarom mogen uitgaan van de juistheid van de registratie die volgt uit Eurodac. Kroatië is dan ook verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag.
5. De Afdeling heeft op 9 oktober 2024 geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Dit is daarna in een aantal uitspraken door de Afdeling bevestigd. [7] Het is aan eiser om aan de hand van objectieve informatie aannemelijk te maken dat in het geval van Kroatië aanleiding bestaat om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser met zijn verklaringen over wat hij zelf in Kroatië heeft meegemaakt niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest [8] en artikel 3 van het EVRM [9] strijdige behandeling. De ervaringen die eiser stelt zelf te hebben meegemaakt, hebben plaatsgevonden toen hij illegaal Kroatië was ingereisd. Eiser zal echter terugkeren als Dublinclaimant. Eiser heeft niet met landeninformatie onderbouwd dat Dublinclaimanten, die gereguleerd worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht aan Kroatië een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als eiser eerder in Kroatië heeft meegemaakt. Daarnaast heeft eiser ook niet nader onderbouwd dat de Kroatische autoriteiten de asielaanvragen van personen van Egyptische herkomst niet op een juiste wijze afhandelt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Kroatië garandeert met het claimakkoord van 10 december 2024 eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Indien eiser vindt dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Kroatië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat hij in de door eiser genoemde omstandigheden geen ziet om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eisers persoonlijke ervaringen in Kroatië zijn al beoordeeld in het kader van de vraag of van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [10] Eiser heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht. Gelet daarop is niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht naar Kroatië van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken.
9. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verordening (EU) nr. 603/2013.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.