ECLI:NL:RBDHA:2025:3699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8906
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 19 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zich in een eerdere procedure had verzet tegen een eerdere maatregel van bewaring, stelde dat de omzetting van deze eerdere maatregel te laat had plaatsgevonden. Hij voerde aan dat de minister op 14 februari 2025, na de beslissing op zijn asielaanvraag, binnen 48 uur de maatregel had moeten omzetten, wat niet was gebeurd. De rechtbank heeft het beroep behandeld, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, en zijn gemachtigde was afwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 maart 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8906
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Esen),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft afgezien van het recht om te worden gehoord en zijn gemachtigde is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Omzetting van de maatregel
2. Eiser stelt dat de eerdere maatregel van bewaring opgelegd op 16 januari 2025, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw te laat is omgezet naar de huidige maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Eiser voert daartoe aan dat op 14 februari 2025 de beslissing op de asielaanvraag is genomen en de minister op dat moment 48 uur had om de maatregel om te zetten. De maatregel is pas op 19 februari 2025 omgezet. De onrechtmatigheid van de eerdere bewaringsmaatregel werkt, volgens eiser, door in de huidige maatregel.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een aan een eerdere maatregel van bewaring klevend gebrek de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van aanvang af
onrechtmatig maakt.1 Dat is wel het geval wanneer gebreken in de eerdere maatregel een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is. De rechtbank overweegt dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel van 16 januari 2025 niet in rechte is vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of de gestelde onrechtmatigheid van die maatregel doorwerkt in de rechtmatigheid van de onderhavige maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden niet door eiser zijn betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 maart 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.