6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan grooming. Hij heeft met het destijds veertienjarige slachtoffer op meerdere momenten gesprekken met een expliciet seksuele lading gevoerd. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen en een ontmoeting bij haar thuis voorgesteld met het doel seksuele handelingen met het slachtoffer te verrichten. Hij is ook daadwerkelijk naar de woning van het slachtoffer gereisd, waarbij hij ter voorbereiding van de seksuele handelingen met het slachtoffer, die sinds de nieuwe wetgeving per 1 juli 2024 als verkrachting gekwalificeerd kunnen worden, condooms en een fles glijmiddel heeft meegenomen. Dat het niet zover is gekomen, heeft niet gelegen aan de verdachte, maar aan de omstandigheid dat de chatgesprekken tussen de verdachte en het slachtoffer door de moeder van het slachtoffer zijn ontdekt voor het tot stand komen van een daadwerkelijke ontmoeting.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij hiermee een inbreuk heeft gemaakt op de psychische integriteit van het minderjarige slachtoffer. Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen, die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, grote schade toe. De verdachte heeft bij dit alles onvoldoende stilgestaan en heeft zijn eigen behoefte vooropgesteld.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 november 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van A.C.J. Schrama, GZ-psycholoog (supervisor) en S. van der Put, GZ-psycholoog (supervisant), van 21 november 2024.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, geclassificeerd als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Intellectueel functioneert de verdachte op een beneden gemiddeld tot zwakbegaafd niveau, zonder dat zwakbegaafdheid kan worden gesteld.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van bovengenoemde stoornissen en beïnvloedde dit zijn gedragingen en gedragskeuzes ten dele. In hoeverre er sprake was van actieve psychotische symptomen tijdens het tenlastegelegde kan volgens de rapporteurs niet met zekerheid vastgesteld worden, maar dit is wel aannemelijk. Concluderend komen de rapporteurs tot het advies om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt door de rapporteurs als bovengemiddeld ingeschat. Bij de verdachte is er sprake van zowel risicoverhogende factoren als beschermende factoren.
Daarnaast is de aanwezigheid van psychotische symptomen in het kader van schizofrenie een risicofactor. Zonder passende behandeling en begeleiding, gericht op de belangrijkste risicofactoren, is de verwachting dat het recidiverisico niet of slechts beperkt zal afnemen. Passende hulpverlening wordt daarom door de rapporteurs van belang geacht. Daarnaast is er ook sprake van een algemene zorgbehoefte bij de verdachte. Hij kent meerdere psychische problemen en kwetsbaarheden. De schizofrenie en bijbehorende psychotische symptomen, staan het meest op de voorgrond en zijn van invloed op zijn algehele functioneren. Daarnaast is zijn kwetsbare persoonlijkheid en lage sociaal-emotionele ontwikkeling van invloed op de manier waarop de verdachte (seksuele) relaties aangaat.
Gelet op het vorenstaande adviseren de rapporteurs een kortdurende klinische opname in een forensische setting (zoals een FPA) om de psychose voldoende te stabiliseren en drop-out van behandeling te voorkomen, gevolgd door plaatsing in een beschermde
woonvorm. Het gebruik van antipsychotische medicatie is wenselijk om het algehele functioneren te verbeteren. Daarnaast is het aanleren van sociale vaardigheden op het gebied van relaties geïndiceerd. Dit is tot op heden onvoldoende gelukt in de thuissituatie. Voor het herstel en de ontwikkeling van de verdachte is het van belang om begeleiding te krijgen bij het wonen. Zodoende kan hij zijn adaptieve vaardigheden vergroten met behulp van professionele begeleiding. Ambulante behandeling is aansluitend nodig om enerzijds de psychosezorg voort te zetten en anderzijds in te zetten op het reduceren van stress, de verdachte meer inzicht te geven in zijn problemen, het aanleren van functionele coping-strategieën, en tot slot het geven van psycho-educatie en sociale vaardigheidstraining op het gebied van relaties en seksualiteit. Daarnaast is de verdachte bekend met een ambivalente motivatie voor hulpverlening, waarbij hij niet zelfstandig zijn afspraken nakomt en gemakkelijk uit beeld verdwijnt bij de hulpverlening. Om deze reden adviseren de rapporteurs een outreachende ambulante behandelvorm, bijvoorbeeld in de vorm van een FACT-team. Van belang is dat de behandelaren ook actieve bemoeizorg kunnen bieden om te voorkomen dat de verdachte uit beeld verdwijnt.
De rapporteurs adviseren bovenstaande interventies uit te laten voeren in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van F.A.M. Koolen, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. S.J. Roza, psychiater, van21 november 2024.
De rapporteurs hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie, gesuperponeerd op ontwikkelingsproblematiek (disharmonisch intelligentie met verbaal begrip op moeilijk lerend niveau) en opgroeien in een pedagogisch en affectief arm klimaat, met daarnaast overmatig cannabisgebruik.
Bovengenoemde stoornissen waren tevens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde ten dele.
De rapporteurs zien, op grond van de uit de stoornissen voortvloeiende beperkingen, reden om de verdachte het ten laste gelegde in een (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De verwachting is dat de verdachte, zonder behandeling, opnieuw op onhandige en
ongestructureerde wijze contact zal proberen te zoeken met vrouwen en meisjes, al dan
niet online. De erotische paranoïde en betrekkingswanen maken hem aanhoudend
kwetsbaar om zich vooral te richten op jonge meisjes. De reukhallucinaties en zijn interpretatie daarvan versterken dat risico nog eens verder. De psychotische symptomen,
en zijn verbale vermogens op moeilijk lerend niveau, hangen samen met de (uit
wetenschappelijk onderzoek gebleken) risicofactoren voor seksuele recidive: vrouwvijandigheid, gevoel van afwijzing door anderen en eenzaamheid, impulsiviteit, ontoereikende probleemoplossende vaardigheden, seksuele preoccupatie en het gebruik van seks als coping.
Er zijn ook enige beschermende factoren, zoals enige motivatie voor behandeling en een positieve houding tegenover autoriteit. De verdachte is binnen een straf gereguleerd kader
goed begeleidbaar. Verder is hij in beginsel in staat tot zorgzaamheid, heeft geen duidelijke stoornis in de agressieregulatie en kan positieve levensdoelen uitspreken. Hij is er niet bewust op uit mensen kwaad te doen.
Het recidiverisico wordt door de rapporteurs dan ook als bovengemiddeld ingeschat.
Geadviseerd wordt dat de verdachte wordt behandeld bij een forensisch psychiatrisch
FACT-Team met outreachende attitude, ook als de verdachte contact vermijdt, en expertise op het gebied van schizofrenie, cognitieve beperkingen en zedenproblematiek. De verdachte moet naar de mening van de rapporteurs ingesteld te worden op adequate anti-psychotische medicatie, eventueel in depotvorm. Daarnaast is aandacht nodig voor de sociaal-
emotionele en seksuele ontwikkeling, in de vorm van psycho-educatie en/of specifieke
cognitieve trainingen. Ter voorkoming van nieuw delictgedrag wordt monitoring door een
reclasseringswerker/toezichthouder, ook ten aanzien van zijn online contacten, aanbevolen. Begeleiding bij zijn financiën (al dan niet via bewindvoering of curatele) en toeleiding
naar passend werk en beschermd wonen wordt aanbevolen.
Volgens de rapporteurs kunnen bovengenoemde behandeling en reclasseringstoezicht binnen het kader van de bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel plaatsvinden.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 februari 2025.
Het risico op recidive wordt door de rapporteur ingeschat als hoog. De verdachte is first offender aangaande zedendelicten, maar de rapporteur maakt zich zorgen om de leefomstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte aan stabiliteit op meerdere praktische leefgebieden ontbreekt en er zijn weinig tot geen beschermende factoren aanwezig. Zodoende heeft de verdachte, bij het verlaten van detentie, geen stabiele woonomstandigheden, schuldenproblematiek en geen structurele dagbesteding. De verdachte is onvoldoende bekwaam om zijn gedrag zonder passende (behandel)interventies naar de toekomst normconform te veranderen. Er is hem in het verleden vanuit eerdere hulpverleningspogingen meerdere malen het belang van medicatie duidelijk gemaakt, maar desondanks heeft de verdachte medicatiegebruik na verloop van tijd gestaakt en niet willen vasthouden. Deze hulpverleningscontacten (zowel vrijwillig als forensisch) hebben tot op heden niet geleid tot een recidive beperkende gedragsverandering. De verdachte geeft op dit moment aan open te staan voor behandeling, inclusief het gebruik van psychofarmaca.
Gelet op de aard en omstandigheden van het delict, het bovengemiddeld hoge (zedenspecifieke) recidiverisico, het gediagnosticeerde ziektebeeld en beperkte responsiviteit is een klinische start van de behandeling geïndiceerd. De aard van de problematiek vraagt om een intensievere, meer gestructureerde behandeling waarin de motivatie tot gedragsverandering zal kunnen groeien, die naar het oordeel van de rapporteur het beste vormgegeven zou kunnen worden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rapporteur sluit zich hierbij dan ook aan bij het advies van de Pro Justitia rapporteurs.
De rapporteur adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met de navolgende bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering
• Opname in een zorginstelling
• Ambulante behandeling
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
• Contactverbod
• Dagbesteding
• Meewerken aan schuldhulpverlening
• Meewerken aan middelencontrole
• Vermijden contact met minderjarigen
• Vermijden kinderporno
Geadviseerd wordt om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen. Ook wordt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr geadviseerd. Het extra lange reclasseringstoezicht is van belang omdat het in casu verhoogde recidiverisico met name over een wat langere tijd
aanwezig lijkt te zijn. Voornoemde maatregel maakt het mogelijk om de voorwaarden die het recidiverisico kunnen verminderen en mogelijk langdurig nodig zijn, in een ander kader voort te zetten en biedt de mogelijkheid om te zijner tijd de risico’s te beoordelen en indien nodig voorwaarden te stellen die noodzakelijk worden geacht teneinde risicomanagement te handhaven en te waarborgen.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapporten en het rapport van de reclassering op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport over en legt die ten grondslag aan haar beslissing over de op te leggen straf en maatregel.
De rechtbank volgt de conclusies van de Pro Justitia rapporteurs dat de bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van de verdachte, zoals door de raadsman verzocht, vindt de rechtbank niet passend.
Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het reclasseringsrapport acht de rechtbank ook een deels voorwaardelijke straf nodig met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht met een meldplicht, verplichte opname in een zorginstelling, een ambulante behandelverplichting, meewerken aan begeleid worden of maatschappelijke opvang, een contactverbod met betrekking tot het slachtoffer, een inspanningsverplichting tot het zoeken en behouden van een dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole en schuldhulpverlening en het vermijden van contact met minderjarigen geïndiceerd, teneinde de kans op recidive te verlagen. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaren geïndiceerd, zodat de verdachte gedurende een langere tijd een stok achter de deur heeft om niet te recidiveren.
Verder heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de gemotiveerde houding van de verdachte op de terechtzitting om aan zijn problemen te werken en zijn proceshouding ten opzichte van het slachtoffer en de bewezenverklaarde feiten.
Net als de officier van justitie acht de rechtbank het vermijden van kinderporno als bijzondere voorwaarde niet geïndiceerd, nu er in het dossier geen aanwijzingen aanwezig zijn dat de verdachte geïnteresseerd is in het kijken of verzamelen van kinderporno.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en/of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Nu volgens de deskundigen een lange en intensieve behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen beperken, zal de rechtbank ook de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, zodat de officier van justitie na het beëindigen van de proeftijd, indien nodig, de mogelijkheid heeft toereikende maatregelen te nemen, teneinde recidive te kunnen voorkomen.
Aan de wettelijke vereisten is voldaan. De verdachte wordt immers veroordeeld wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is ter bescherming van de veiligheid van anderen deze maatregel noodzakelijk. Zij verwijst daarbij naar de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het rapport van de reclassering.
Al met al acht de rechtbank de na te melden straf passend en geboden.