ECLI:NL:RBDHA:2025:3742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot informatieplicht en scheiding van asielzoekers

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S.L. Sarin en mr. G.J. Westendorp. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, waarbij aan de eiser een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de minister heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser betoogde dat de informatiefolder die aan hem was verstrekt onduidelijk was en niet voldeed aan de eisen van begrijpelijkheid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er enkele tekortkomingen waren in de informatiefolder, deze niet voldoende waren om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn belangen was geschaad, aangezien hij op de hoogte was van de redenen voor de bewaring en de rechtsmiddelen die openstonden.

Daarnaast heeft de rechtbank de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister had onder andere overwogen dat de bewaring noodzakelijk was voor het vaststellen van de identiteit van eiser en het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de gronden in onderling verband en samenhang bezien de maatregel konden dragen, en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser voerde ook aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was omdat hij niet in een accommodatie verbleef waar asielzoekers gescheiden waren van andere vreemdelingen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de voorwaarden van de Opvangrichtlijn niet werden nageleefd in het Detentiecentrum Rotterdam. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
1. Eiser betoogt dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Aan eiser moet namelijk een schriftelijke informatiefolder worden uitgereikt, waarin onder andere een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden is opgenomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat deze informatiefolder in begrijpelijke taal moet zijn opgesteld en dat deze informatie moet bevatten over de redenen van bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en de mogelijkheid tot gratis rechtsbijstand. [1] Eiser heeft de aan hem uitgereikte informatiefolder laten vertalen. Daaruit blijkt dat in de informatiefolder het volgende staat: ‘U kunt in beroep gaan tegen de maatregel van bewaring. Dit dient u met uw advocaat te bespreken’. Dit impliceert volgens eiser dat je alleen na overleg met een advocaat beroep kunt instellen, terwijl dat niet zo is. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 februari 2025. [2] Daarnaast voert eiser aan dat de formulering van de lichte grond 4a onduidelijk is in de informatiefolder. Daar staat vermeld: ‘U hebt zich niet aan uw verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 4 van de Vreemdelingenwet gehouden. Deze verplichtingen worden u opgelegd bij het betreden van Nederland, en blijven gelden gedurende uw verblijf in Nederland.’ Voor eiser is onduidelijk om welke verplichtingen het gaat. Tot slot voert eiser aan dat de formulering van zware grond 3c onjuist is. In de vertaling staat ‘U heeft Nederland niet verlaten, ondanks dat u daartoe verplicht was’. Eiser is naar Denenmarken gegaan en heeft Nederland dan ook verlaten. Uit de informatiefolder blijkt volgens eiser niet duidelijk dat dit om Europa gaat waardoor deze formulering onjuist is. Deze gebreken zorgen ervoor dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb 2000. Eiser stelt dat er geen ruimte is om deze gebreken met een belangenafweging te passeren. De minister heeft namelijk een termijn van zes maanden gekregen om de werkwijze in overeenstemming te brengen met artikel 5.3 van het Vb 2000. [3] Deze termijn is inmiddels verstreken.
1.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister de overgelegde vertaling van de Arabische versie van de informatiefolder niet heeft betwist. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de lichte grond 4a onvoldoende duidelijk is. Uit de tweede zin blijkt dat het gaat om de verplichtingen die gelden bij binnenkomst en tijdens verblijf in Nederland. Dit acht de rechtbank voldoende duidelijk en het kan niet worden verlangd dat alle verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Vb 2000 in de informatiefolder worden opgesomd en aangekruist.
1.2.
De rechtbank is het wel met eiser eens dat de informatiefolder niet helemaal juist is geformuleerd ten aanzien van het rechtsmiddel en de formulering van zware grond 3c. De zinsnede ‘Dit dient u met uw advocaat te bespreken’ duidt er inderdaad op dat enkel na overleg met een advocaat beroep kan worden ingesteld tegen de maatregel. Dat klopt echter niet, want dat kan ook zonder overleg met een advocaat. De stelling van de minister dat hij dit slechts als advies leest en niet als verplichting, volgt de rechtbank niet omdat het woord ‘dient’ een verplichting suggereert. De formulering van de zware grond 3c ‘U heeft Nederland niet verlaten, ondanks dat u daartoe verplicht was’ klopt ook niet omdat bedoeld wordt dat eiser niet alleen Nederland moest verlaten maar ook het grondgebied van een aantal andere Europese landen. De rechtbank begrijpt dat deze zin terugverwijst naar artikel 5.1b, derde lid onder c van het Vb 2000, waar ook alleen wordt gesproken van Nederland. In maatregelen van bewaring wordt echter standaard opgenomen dat het gaat om de ‘plicht om Nederland/Europa te verlaten’, waarmee dit wordt verduidelijkt en gecorrigeerd. Die correctie zou ook in de informatiefolder moeten worden opgenomen omdat de tekst nu tot vragen kan leiden als iemand, zoals eiser, wél Nederland heeft verlaten maar niet het grondgebied van de andere Europese landen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van de minister om de folder op deze onderdelen aan te passen.
1.3.
Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, want er bestaat aanleiding om de gebreken te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog van eiser dat deze gebreken niet gepasseerd mogen worden, volgt de rechtbank dus niet. Weliswaar heeft de Afdeling, zoals hiervoor overwogen, een termijn van zes maanden gesteld om een folder op te stellen, maar dat is gebeurd. De enkele omstandigheid dat die nog niet op alle punten juist is, maakt niet dat de rechtbank geen belangenafweging kan verrichten. In dit geval is eiser niet in zijn belangen geschaad. Eiser was door de informatiefolder namelijk wel op de hoogte van de redenen van inbewaringstelling, wist dat er een rechtsmiddel openstond, en is gewezen op de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand te vragen. Verder heeft eiser feitelijk een dag na de inbewaringstelling beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitvalt. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, als ook de motivering daarvan, niet bestreden. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Uit de gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Is de maatregel van bewaring onrechtmatig vanwege strijd met artikel 10 van de Opvangrichtlijn?
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat hij in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn niet verblijft in een accommodatie waar asielzoekers gescheiden worden van andere vreemdelingen die geen asielverzoek hebben ingediend.
3.1.
Artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn bepaalt dat verzoekers om internationale bescherming die in bewaring zitten in de regel afgescheiden dienen te worden van andere onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Eiser wijst terecht op het feit dat van een dergelijke scheiding in het Detentiecentrum Rotterdam geen sprake is. De rechtbank overweegt echter dat uit dit artikel ook volgt dat wanneer deze scheiding niet mogelijk is, de voorwaarden met betrekking tot bewaring van de Opvangrichtlijn moeten worden toegepast. Eiser heeft niet onderbouwd dat in het Detentiecentrum Rotterdam niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zodat van strijd met de Opvangrichtlijn geen sprake is. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 3.1.
3.ABRvS 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, r.o. 5.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.