ECLI:NL:RBDHA:2025:3775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/09/657300 / FA RK 23-8529
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van familierechtelijke betrekkingen en adoptie in het kader van hoogtechnologisch draagmoederschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2025 een beschikking gegeven in een complexe kwestie rondom hoogtechnologisch draagmoederschap. Verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben een verzoek ingediend om de familierechtelijke betrekkingen tussen hen en hun kind, [minderjarige], te erkennen en om de adoptie van [minderjarige] door [verzoeker 2] uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] zijn ontstaan door een prenatale erkenning, die door de draagmoeder, [draagmoeder], is toegestaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige], waarop [verzoeker 1] en [draagmoeder] als ouders zijn vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en dat deze akte vatbaar is voor inschrijving in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De rechtbank heeft het ouderlijk gezag van de draagmoeder beëindigd en het gezag over [minderjarige] toegewezen aan verzoekers. Tevens is de adoptie door [verzoeker 2] uitgesproken, met behoud van de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige]. De rechtbank heeft de geslachtsnaam van [minderjarige] vastgesteld op “[geslachtsnaam 1]”.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8529
Zaaknummer: C/09/657300
Datum beschikking: 17 februari 2025

Beschikking op het op 20 november 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker 2] en [verzoeker 1] ,

gezamenlijk te noemen verzoekers, dan wel afzonderlijk [verzoeker 2] en [verzoeker 1] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
advocaat: mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van verzoekers, ingekomen op 20 december 2023, met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 1 maart 2024 (abusievelijk gedateerd 1 maart 2023);
- de brief van verzoekers van 25 maart 2024;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 29 mei 2024, met als bijlage het rapport van de Raad van 28 mei 2024, kenmerk
1-5UISGH7;
- de brief van de ambtenaar van 28 november 2024.
Op 5 december 2024 is de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers en hun advocaat. Zij werden bijgestaan door een tolk, heer Cuypers. Namens de Raad was [naam] aanwezig. Verzoekers hebben een pleitnota, met aangehechte stukken, overgelegd.
De ambtenaar heeft bij brief van 28 november 2024 aangegeven niet op de zitting te verschijnen.

Verzoek

Het verzoek – zoals dat nu voorligt – strekt ertoe dat de rechtbank:
Ten aanzien van het juridisch vaderschap
I. verstaat dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en de
minderjarige [minderjarige] erkend worden/zijn ontstaan bij de geboorte, dan wel anders op te merken dat er familierechtelijke betrekkingen zijn tussen [minderjarige] en [verzoeker 1] ;
Ten aanzien van de geboorteakte
II. voor recht verklaart dat de als productie 8 overgelegde geboorteakte van [minderjarige] naar haar aard vatbaar is voor opneming in het Nederlandse register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage;
III. de ambtenaar gelast over te gaan tot inschrijving van de geboorteakte in het register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage, dan wel de geboortegegevens opnieuw vaststelt;
Ten aanzien van het gezag voor adoptie
IV. bepaalt dat [verzoeker 1] (eerst) alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast en dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd over [minderjarige] en dat – naar de rechtbank begrijpt – [verzoeker 2] voor de periode dat de adoptie nog niet in kracht van gewijsde is gegaan – op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek (BW) samen met [verzoeker 1] wordt belast met het gezag;
Ten aanzien van de adoptie
V. de adoptie uitspreekt van [minderjarige] door [verzoeker 2] en verstaat dat de familierechtelijke
betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] in stand blijven na de adoptie door
[verzoeker 2] ;
Ten aanzien van het gezag na adoptie
VI. verstaat dat na de adoptie door [verzoeker 2] verzoekers met het gezag over [minderjarige] zijn
belast en daarvan een aantekening laat maken in het gezagsregister;
Ten aanzien van de geslachtsnaam
VII. verklaart dat de geslachtsnaam van het kind “ [geslachtsnaam 1] ” is;
VIII. de ambtenaar veroordeelt in de daadwerkelijke kosten van deze procedure;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

- Verzoekers zijn op [datum] 2014 met elkaar gehuwd.
- Verzoekers hebben volgens de uittreksels uit de Basisregistratie (BRP) in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
- Verzoekers kunnen hun kinderwens niet op eigen kracht verwezenlijken en hebben gekozen voor een hoogtechnologisch draagmoederschap.
- De draagmoeder is [draagmoeder] , geboren op [geboortedatum 1] 1986 te Canada. Zij heeft de Canadese nationaliteit en is ongehuwd.
- Verzoekers en de draagmoeder hebben een draagmoederschapsovereenkomst opgesteld, de “confidential agreement”, en deze op 17 oktober 2022 ondertekend.
- Verzoekers hebben voor dit traject gebruik gemaakt van een bekende eiceldonatrice, [eiceldonatrice] , met wie zij een “confidential egg donor agreement” hebben gesloten. Op 5 november 2020 hebben zij deze ondertekend.
- De draagmoeder is na een ivf-behandeling in verwachting geraakt. Er is daarbij een embryo bij de draagmoeder geplaatst, waarbij er gebruik is gemaakt van een zaadcel van [verzoeker 1] en een eicel van de eiceldonatrice, [eiceldonatrice] , geboren op [geboortedatum 2] 1992, zoals blijkt uit de verklaring van de ivf-arts Dr. A. Baratz van het CReATe Fertility Centre, Toronto, Canada van 16 mei 2023.
- Op 30 juni 2023 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam een “akte van erkenning van elk kind waarvan een vrouw thans zwanger is” opgemaakt. Hieruit blijk dat [verzoeker 1] met toestemming van de draagmoeder het kind waarvan de draagmoeder zwanger was, heeft erkend. Er is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam 2] . Aangetekend is dat het gezag alleen door “de vrouw die thans zwanger is” zal worden uitgeoefend.
- Op [geboortedatum 3] 2023 is uit de draagmoeder te [geboorteplaats 1] , Canada, [minderjarige] geboren.
- Op 13 september 2023 heeft de draagmoeder een “Affidavit of [draagmoeder] ” ondertekend, onder meer inhoudende:
“(…)8. I recognize ( [verzoeker 1] ) as the legal fathers of the child and I do not desire to be the legal parent of the child.
9. I recognize the fact that it is in the best interest of the child to allow ( [verzoeker 1] and [verzoeker 2] ) to have the sole physical custody and sole legal parental authority of this child.
(…)11. I hereby consent with the ( [verzoeker 1] and [verzoeker 2]
) to travel to the Netherlands with their baby ( [minderjarige] ) and \ register the baby at their home address.
(…).
- Op de gelegaliseerde Canadese geboorteakte staan de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders vermeld.
- Op 15 september 2023 heeft de “Superior Court of Justice”, Ontario, Canada, een (general) order gegeven, inhoudende:
“(…)1. It is declared that the Applicant,[verzoeker 1], is the genetic father and legal parent of[minderjarige]born [geboortedatum 3] , 2023 (“the Child”) and will be recognized for all purposes in law to be the father and parent of the Child; and2. It is declared that the Respondent,[draagmoeder], is the
birth mother and legal parent of the Child and will be recognized for all purposes
in law to be the mother and parent of the Child.(…)”.
- [minderjarige] verblijft sinds haar geboorte bij verzoekers.
- Uit een overgelegd DNA-onderzoek van Verilabs blijkt dat met een waarschijnlijkheid van meer dan 99,9% aangetoond is dat [verzoeker 1] de biologische vader is van [minderjarige] .
- Op 12 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verzoeken van [verzoeker 2] en [verzoeker 1] tot het treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, nu de verzoeken declaratoire beslissingen betreffen.
- De Raad heeft in zijn rapport van 28 mei 2024 de rechtbank verzocht om het gezag van de draagmoeder over [minderjarige] te beëindigen en [verzoeker 1] te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . De Raad adviseert positief ten aanzien van de adoptie van [minderjarige] door [verzoeker 2] .

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken kennis te nemen, nu verzoekers hun woonplaats in Nederland hebben.
De positie van de draagmoeder
De draagmoeder kan in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv worden aangemerkt. Zij is in eerste instantie dan ook door de rechtbank opgeroepen. De rechtbank zal de draagmoeder echter niet als belanghebbende aanmerken. Dit gelet op de hierboven vastgestelde feiten, waaronder de afgelegde verklaring van de draagmoeder waarin zij samengevat heeft verklaard dat zij [verzoeker 1] erkent als de juridische ouder en dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat verzoekers het gezag over [minderjarige] hebben en dat zij geen juridisch ouder van [minderjarige] wenst te zijn. De rechtbank zal daarom geen afschrift van de uitspraak aan de draagmoeder toesturen.
Verzoek onder I.: familierechtelijke betrekking door de erkenning van [minderjarige] door [verzoeker 1] ?
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker 1] met toestemming van de draagmoeder [minderjarige] voor de geboorte heeft erkend. Dit moment lag voor de in Canada genomen beslissing over familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] . Het moment van de (prenatale) erkenning is dus het eerste moment dat familierechtelijke betrekkingen konden ontstaan tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] . De rechtbank zal dan ook eerst deze prenatale erkenning beoordelen.
Toepasselijk recht
Op grond van artikel 10:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of erkenning door [verzoeker 1] familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en [minderjarige] , wat betreft de bevoegdheid van [verzoeker 1] en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de nationaliteit van [verzoeker 1] . Indien volgens dat recht erkenning niet (meer) mogelijk is, is het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [minderjarige] bepalend. Is de erkenning ook volgens dat recht niet of niet meer mogelijk, dan is bepalend het recht van de staat waarvan [minderjarige] de nationaliteit bezit. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat ongeacht het ingevolge lid 1 toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit.
[verzoeker 1] heeft de Nederlandse nationaliteit, zodat Nederlands recht op de erkenning van toepassing is. De draagmoeder heeft de Canadese nationaliteit, zodat het Canadese recht op de toestemming van de draagmoeder van toepassing is.
Op grond van artikel 1:204, lid 1, onder e, BW is een erkenning nietig, indien zij is gedaan terwijl er twee ouders zijn. Vast staat dat de draagmoeder ongehuwd is. Op het moment van de (prenatale) erkenning door [verzoeker 1] stond het kind dus (alleen) in familierechtelijke betrekking tot de draagmoeder. De rechtbank stelt voorts vast dat de draagmoeder toestemming heeft gegeven aan [verzoeker 1] om het kind waarvan zij op dat moment zwanger was te erkennen. Hiervan is door de ambtenaar van de gemeente Amsterdam een “akte van erkenning van elk kind waarvan een vrouw thans zwanger is” opgemaakt.
Van andere nietigheidsgronden ten aanzien van de erkenning is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank stelt dan ook vast dat op het moment van de (prenatale) erkenning door [verzoeker 1] familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan tussen hem en [minderjarige] .
Uit de brief van de ambtenaar van 1 maart 2023 volgt dat de ambtenaar aan de (nog in te schrijven) geboorteakte (de rechtbank verwijst hierbij naar wat hieronder ten aanzien van de erkenning van de Canadese geboorteakte wordt overwogen) ambtshalve de latere vermelding betreffende erkenning toevoegt.
De rechtbank begrijpt het verzoek onder I. als een verzoek tot een verklaring voor recht en wijst dat in zoverre dan ook toe.
Standpunt gemeente Den Haag in een situatie van prenatale erkenning
De rechtbank stelt overigens vast dat verzoekers in deze zaak hebben gesteld dat de gemeente Den Haag de enige gemeente is die in een situatie als van verzoekers (ongehuwde draagmoeder, prenatale erkenning en draagmoeder en erkennend vader op de geboorteakte) het ouderschap van de erkennend ouder over het (prenataal) erkende kind niet erkennen. Zij hebben destijds bij verzoekers ook niet mee willen werken aan het opmaken van de akte van (prenatale) erkenning, terwijl de gemeente Amsterdam dit vervolgens wel heeft gedaan. Zij benoemen dat dit principieel onjuist is, omdat er voor deze situatie - anders dan de ambtenaar Den Haag meent - wel een wettelijke grondslag is. Verzoekers hebben er op gewezen dat deze houding van de gemeente Den Haag voor veel onrust en zorgen zorgt bij wensouders, omdat zij bijvoorbeeld geen burgerservicenummer en paspoort voor hun kind kunnen verkrijgen. Volgens verzoekers verwijst de ambtenaar Den Haag ten onrechte voor dit soort situaties naar een uitspraak van deze rechtbank van 10 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7708. In deze uitspraak ging het om een gehuwde draagmoeder, waarbij er in de Verenigde staten van Amerika een prenatale ontkenning van het vaderschap had plaatsgevonden van de echtgenoot van de draagmoeder. Daar had de rechter prenataal het vaderschap van de biologisch vader vastgesteld. De biologisch vader was op de geboorteakte vermeld, samen met de draagmoeder. Het is volgens verzoekers juist dat voor die situatie geen automatische erkenning van het ouderschap en de geboorteakte kan plaatsvinden in Nederland, omdat er voor die situatie nog geen wettelijke regeling is. In het geval van verzoekers is dit anders, omdat er juist wel sprake is van een rechtsverhouding die naar Nederlands recht mogelijk is (artikel 1:203 BW).
De ambtenaar heeft in zijn brief van 1 maart 2023 aangegeven dat voornoemde uitspraak uit 2018 niet op zichzelf staat en dat ook de Hoge Raad heeft geoordeeld dat zolang er in Nederland nog geen wettelijke regeling bestaat die ziet op de rechtsgevolgen van draagmoederschap, het aan de rechter is om in elke concrete zaak aan de hand van de aard en inhoud van het verzoek en de verdere omstandigheden van het geval te beslissen, met inbegrip van de mogelijkheid om de beslissing op het verzoek aan te houden. Het feit dat er sprake is van een prenatale erkenning in Nederland, maakt niet dat er ineens geen sprake meer is van draagmoederschap. De ambtenaar is van mening dat het dan ook aan de rechter is om te bezien of de erkenning rechtsgeldig tot stand is gekomen en rechtsgevolg heeft.
De rechtbank constateert dat zij deze principiële stellingen van verzoekers op zitting niet met de ambtenaar heeft kunnen bespreken, omdat de ambtenaar niet naar de zitting is gekomen. Het standpunt van de ambtenaar is de rechtbank echter ambtshalve bekend en blijkt ook uit wat hiervoor is weergegeven met betrekking tot de brief van 1 maart 2023. De rechtbank overweegt dat - anders dan de ambtenaar meent - uit voornoemde uitspraak van deze rechtbank uit 2018 niet volgt dat een Nederlandse prenatale erkenning in een geval als dit, dus een erkenning van een kind bij een ongehuwde draagmoeder, niet mogelijk is. Ook uit andere jurisprudentie, waaronder de uitspraak van de Hoge Raad gedaan naar aanleiding van eerder door deze rechtbank in het kader van internationaal draagmoederschap gestelde prejudiciële vragen (ECLI:NL:HR:2022:685) volgt dit niet. De ambtenaar had dan ook deze prenatale erkenning zonder rechterlijke toets dienen toe te passen.
Verzoeken onder II. en III.: verklaring voor recht buitenlandse geboorteakte en de inschrijving hiervan door de ambtenaar
Verzoekers verzoeken op grond van artikel 1:26 BW voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteakte van [minderjarige] naar haar aard vatbaar is voor opneming in het Nederlandse register van geboorte van de gemeente ’s-Gravenhage en de ambtenaar te gelasten over te gaan tot inschrijving van deze geboorteakte.
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteakte voor erkenning in aanmerking komt, naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage en de ambtenaar tot inschrijving hiervan te gelasten in een Nederlands register van de burgerlijke stand, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Erkenning Canadese geboorteakte
Op grond van artikel 1:26 lid 1 BW kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van verzoekers is erin gelegen dat zij in Nederland als wettige ouders van [minderjarige] zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat Canada de Nederlandse (prenatale) erkenning niet erkent. De Canadese geboorteakte, waarop de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders staan geregistreerd, is opgemaakt overeenkomstig het recht van Ontario, Canada.
De rechtbank moet beoordelen of de uit de Canadese geboorteakte voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend. De rechtbank zal in dit kader de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, die zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
Hieruit volgt dat een buitenlands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte van rechtswege worden erkend, tenzij
- aan de rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
- de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank stelt vast dat voor [minderjarige] overeenkomstig het recht van Ontario, Canada, een Canadese geboorteakte is opgemaakt, waarin de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders zijn opgenomen. De geboorteakte is afgegeven door de (Deputy) Registrar General van de provincie Ontario, Canada, die bevoegd is geboorteaktes af te geven. Niet in geschil is ook dat dit door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is gedaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandeling geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Ten aanzien van de Canadese geboorteakte gaat het daarom om de vraag of erkenning van de uit de Canadese geboorteakte voortvloeiende afstammingsrelaties kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
Openbare orde exceptie?
Uit artikel 10:101 lid 1 BW juncto artikel 10:100 lid 2 BW volgt dat de erkenning van de buitenlandse akte, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde kan worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd. Van onverenigbaarheid met de openbare orde is slechts sprake in geval van strijdigheid met beginselen en waarden van juridische, sociale of morele aard die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht.
Uitgangspunt is dat de buitenlandse akte dient te worden erkend.
De rechtbank acht het in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders in kwestie. Nu [verzoeker 1] op de Canadese geboorteakte als ouder is aangemerkt, welk juridisch ouderschap in de Canadese beslissing van 15 september 2023 is bevestigd, en hij samen met [verzoeker 2] vanaf de geboorte van [minderjarige] de zorg over haar draagt, dient hierbij naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van [minderjarige] , de eiceldonatrice en de draagmoeder voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn van belang de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016, en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het traject van draagmoederschap in Ontario, Canada met waarborgen is omkleed, die overeenkomen met de aanbevelingen van de Staatscommissie.
Verzoekers hebben bij het realiseren van hun ouderschapswens voor het draagmoederschapstraject gebruik gemaakt van de eicel van een bekende eiceldonatrice, [eiceldonatrice] , met wie zij een “confidential egg donor agreement” hebben gesloten en ondertekend. Hierin zijn zowel de juridische als de medische belangen van de eiceldonatrice gewaarborgd. In deze overeenkomst zijn in artikel 7 bepalingen opgenomen hoe verzoekers en de eiceldonatrice met elkaar in contact blijven. Ook blijkt hieruit dat [minderjarige] bij haar meerderjarige leeftijd contact kan opnemen met de eiceldonatrice.
Met de draagmoeder hebben verzoekers een “confidential agreement” opgesteld en ondertekend. Hierin zijn zowel de juridische als de medische belangen van de draagmoeder gewaarborgd. Op dit moment hebben verzoekers goed contact met de draagmoeder. Op zitting hebben zij nog aangegeven dat zij het als een gemis ervaren dat zij de draagmoeder vanwege het ontbreken van de juiste papieren voor [minderjarige] nog niet hebben kunnen opzoeken in Canada. De rechtbank stelt dan ook vast dat de ontstaansgeschiedenis van [minderjarige] op termijn voor haar volledig is te achterhalen en dat zij in de toekomst kennis kan nemen van de eiceldonatrice en de draagmoeder. Hiermee wordt voldoende voorzien in het recht van [minderjarige] om haar afstamming te kennen, zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
De wensouders en de draagmoeder hebben daarnaast onafhankelijk juridisch advies ontvangen van hun eigen advocaat. De draagmoeder heeft gedurende het traject de mogelijkheid gehad tot medische en psychologische bijstand.
De rechtbank stelt vast dat van verzoekers geen verzoek voorligt om de Canadese beslissing te erkennen. De rechtbank acht het in buitenlandse draagmoederschapszaken evenwel van belang of er sprake is geweest van een (buitenlandse) rechterlijke toets op de zorgvuldigheid van het proces.
De rechtbank stelt vast dat nu het draagmoederschap in Canada heeft plaatsgevonden en de draagmoeder daar ook woonachtig is, niet kan worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Canadese rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze beslissing geen behoorlijk onderzoek en rechtspleging is voorafgegaan.
De rechtbank stelt vast dat de Canadese rechter bij beslissing van 15 september 2023 het volgende heeft vastgesteld:
“1. It is declared that the Applicant, [verzoeker 1] , is the genetic father and legal parent of [minderjarige] born [geboortedatum 3] , 2023 (“the Child”) and will be recognized for all purposes in law to be the father and parent of the Child; and

2. It is declared that the Respondent, [draagmoeder] , is the birth mother and legal parent of the Child and will be recognized for all purposes in law to be the mother and parent of the Child.”.

De rechtbank kwalificeert deze Canadese beslissing als een vaststelling van het ouderschap van [verzoeker 1] en de draagmoeder, waarbij zij samen zijn belast met gezagsrechten (de rechtbank verwijst voor wat betreft het gezag naar hetgeen hieronder onder het kopje “Verzoeken onder IV.: het gezag” is opgenomen).
Uit dat wat hiervoor is overwogen, blijkt dat het draagmoederschapstraject naar het oordeel van de rechtbank met de nodige zorgvuldigheidseisen is omkleed, dat de afstammingsrelatie voor [minderjarige] herleidbaar is en dat hiermee voldoende is voorzien in het recht van het kind om zijn afstamming te kennen zoals opgenomen in artikel 7 IVRK.
Vatbaar voor opname in het Nederlandse register?
Zoals hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] zijn ontstaan door de Nederlandse (prenatale) erkenning door [verzoeker 1] .
De ambtenaar heeft in zijn brief van 1 maart 2023 ten aanzien van de geboorteakte waarop de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders staan geregistreerd, aangegeven dat deze akte vatbaar is voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage. De ambtenaar heeft hierbij opgemerkt dat uit de geboorteakte zelf niet blijkt op welke wijze het ouderschap met [verzoeker 1] tot stand is gekomen. De draagmoeder en [verzoeker 1] waren op het moment van de geboorte niet gehuwd. Dit zou volgens de ambtenaar normaal gesproken inschrijving in de weg staan. In dit geval, waarbij sprake is van een erkenning van een ongeboren vrucht, is dit volgens de ambtenaar anders, omdat in het geval van een ongehuwde moeder, waarbij het kind voor de geboorte door een vader wordt erkend, deze vader wel direct in de Nederlandse akte als vader wordt vermeld met gelijk een latere vermelding van de (prenatale) erkenning.
De rechtbank stelt dan ook vast dat niet in geschil is dat de buitenlandse Canadese geboorteakte waarop de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders staan geregistreerd, vatbaar is voor opname in het Nederlandse register.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de geboorteakte van [minderjarige] waarop de draagmoeder en [verzoeker 1] als ouders staan geregistreerd van rechtswege in Nederland kan worden erkend. De rechtbank zal de verzochte verklaring voor recht dan ook uitspreken.
Het gelasten van de ambtenaar tot inschrijving van de buitenlandse geboorteakte
Verzoekers verzoeken de ambtenaar te gelasten de geboorteakte op te nemen in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand.
Op grond van artikel 1:26b BW in samenhang gelezen met 1:25 lid 1 BW kan de rechtbank de inschrijving gelasten van een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte van geboorte in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage, indien de akte een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is.
De rechtbank stelt vast dat in het voorgaande is vastgesteld dat tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] door de prenatale erkenning familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld. Daarmee stamt [minderjarige] af van een Nederlandse ouder, zodat zij de Nederlandse nationaliteit aan [verzoeker 1] ontleent. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde voor inschrijving van de Canadese geboorteakte in het Nederlandse register.
Het verzoek van verzoekers om de ambtenaar te gelasten de buitenlandse geboorteakte in te schrijven wordt dan ook toegewezen.
Verzoeken onder IV.: het gezag
Toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, zal de rechtbank naar Nederlands recht beslissen op het verzoek ten aanzien van het gezag.
De rechtbank stelt voorop dat zij de Canadese beslissing – zoals hiervoor al is overwogen – kwalificeert als een beslissing waarin het ouderschap van de draagmoeder en [verzoeker 1] is bevestigd, waaruit volgt dat zij beiden zijn belast met gezagsrechten. Naar het recht van Ontario, Canada, wordt de draagmoeder in beginsel niet de moeder en heeft de draagmoeder 7 dagen na de geboorte van het kind geen ouderlijke rechten en plichten meer (“Children’s Law Reform Act”). In deze situatie is evenwel de beslissing van de Canadese rechter na deze termijn van 7 dagen gegeven en is daarbij bepaald:
“It is declared that the Respondent, [draagmoeder] , is the birth mother andlegalparent of the Child and will be recognized for all purposes in law to be the mother and parent of the Child”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat naast [verzoeker 1] ook de draagmoeder is belast met gezagsrechten.
Erkenning buitenlandse beslissing ten aanzien van gezag
Juridisch kader
Nu de beslissing(en) niet in een EU-lidstaat zijn gegeven en evenmin in een staat die partij is bij het HKBV 1996 noch de verordening Brussel IIter noch het HKBV 1961 dient de rechtbank eerst vast te stellen welk recht van toepassing is op de vraag of de Canadese gezagsbeslissing(en) voor erkenning in aanmerking komen. In dit geval dient te worden teruggevallen op het nationale internationaal privaatrecht om de erkenningsvraag te beantwoorden. De regel omtrent de erkenning is in het Nederlandse recht ongeschreven. Zij houdt in dat een beslissing in Nederland voor erkenning in aanmerking komt indien voldaan is aan vier cumulatieve vereisten:
1. de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is (waarbij aansluiting kan worden gezocht bij de bevoegdheidsgronden uit de verordening Brussel IIter of het HKBV 1996);
2. de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM);
3. de erkenning van de buitenlandse beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
4. de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de Canadese beslissing, waarin het ouderschap van de draagmoeder en [verzoeker 1] is bevestigd en waarbij zij zijn belast met gezagsrechten aan alle vier de vereisten voldoet. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het draagmoederschapstraject in Canada plaatsgevonden en woont de draagmoeder in Canada. De bevoegdheid van de Amerikaanse rechtbank om te beslissen over het gezag, berust derhalve op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor ook al overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat aan de Canadese beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan. Verder is niet gebleken dat de erkenning van de beslissing van de Canadese rechtbank in strijd is met de Nederlandse openbare orde of dat er sprake is van tussen partijen gegeven beslissingen van de Nederlandse rechter dan wel van een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust.
Het voorgaande betekent dat de beslissing van de Canadese rechtbank waarin de draagmoeder en [verzoeker 1] met het gezag over [minderjarige] zijn belast in Nederland wordt erkend. Daarmee staat vast dat zij samen met het gezag over [minderjarige] zijn belast. Vanwege het bepaalde in artikel 16 lid 3 HKBV 1996 is dat gezag van de draagmoeder en [verzoeker 1] in stand gebleven toen verzoekers naar Nederland kwamen.
Beëindiging gezamenlijk gezag van [verzoeker 1] en de draagmoeder
Verzoekers verzoeken eerst het gezamenlijk gezag van de draagmoeder en [verzoeker 1] te beëindigen.
Op grond van artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag onder meer beëindigen indien de omstandigheden zijn gewijzigd. Vast staat dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
Op grond van artikel 1:253n lid 2 BW zijn de gronden van artikel 1:251a leden 1 en 3 BW van overeenkomstige toepassing. Derhalve kan het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat in deze procedure een “Affidavit” van de draagmoeder is overgelegd. Hieruit blijkt dat zij niet de juridische ouder van [minderjarige] wenst te zijn en dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat wensouders de enige juridische ouders van [minderjarige] zullen zijn. De draagmoeder heeft hiermee afstand gedaan van haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden. Ook de Raad heeft in zijn rapport geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd.
Gelet op de feitelijke situatie waarin [minderjarige] reeds sinds haar geboorte door verzoekers wordt verzorgd en de draagmoeder afstand heeft gedaan van al haar ouderlijke rechten en verantwoordelijkheden, is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is en dat [verzoeker 1] , de juridische vader van [minderjarige] , wordt belast met het eenhoofdig gezag over haar. De rechtbank zal het verzoek daartoe dan ook toewijzen.
Hieruit volgt dat [verzoeker 1] alleen het gezag over [minderjarige] heeft.
Gezamenlijk gezag verzoekers
Verzoekers hebben op grond van artikel 1:253t BW verzocht [verzoeker 2] , als partner van [verzoeker 1] , gezamenlijk met [verzoeker 1] met het gezag over [minderjarige] te belasten.
Op grond van artikel 1:253t BW kan, indien het gezag bij één ouder berust, de rechtbank op verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Ingevolge lid 2 worden er echter wel voorwaarden gesteld, zowel wat betreft de verzorgingstermijn (1 jaar) als de duur van het eenhoofdig gezag (3 jaar).
[minderjarige] is kort na de geboorte opgenomen in het gezin van wensouders en wordt sindsdien door hen verzorgd en opgevoed. De zwangerschap van de draagmoeder was vanaf het begin daarop gericht. De verzorgingstermijn van één jaar is inmiddels verstreken. De rechtbank gaat voorbij aan de in artikel 1:253t BW gestelde voorwaarde over de duur van het eenhoofdig gezag. Deze voorwaarde dient in deze situatie van een traject van draagmoederschap, waarin het nooit de bedoeling is geweest dat de draagmoeder uiteindelijk het gezag over [minderjarige] zou uitoefenen, geen doel. Dit geldt temeer omdat wensouders nadat de (hierna te geven) adoptiebeslissing in kracht van gewijsde is gegaan, van rechtswege belast zullen zijn met het gezamenlijk gezag. De rechtbank overweegt in dit kader dat uit de overgelegde stukken en dat wat verzoekers op zitting naar voren hebben gebracht, blijkt dat verzoekers de nodige spanningen hebben gehad door de procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor [minderjarige] . De aanvraag hiervoor is namelijk niet in behandeling genomen, omdat verzoekers volgens de IND niet bevoegd waren om dit namens [minderjarige] aan te vragen. Volgens verzoekers is er dreiging vanuit de IND dat [minderjarige] uitgezet kan worden. Om te voorkomen dat verzoekers in de periode tot aan het in kracht van gewijsde gaan van de adoptiebeslissing problemen ondervinden vanwege het ontbreken van gezag bij [verzoeker 2] , vindt de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat [verzoeker 2] gezamenlijk met [verzoeker 1] wordt belast met het gezag over haar. De draagmoeder stemt hier overigens ook mee in. Het verzoek van verzoekers wordt dan ook toegewezen.
De rechtbank zal deze beslissingen ten aanzien van het gezag uitvoerbaar bij voorraad verklaren en de griffier opdragen hiervan aantekening te maken in het gezagsregister.
Verzoek onder V. en VI: de adoptie
Verzoekers verzoeken de adoptie van [minderjarige] door [verzoeker 2] uit te spreken en te verstaan dat de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] in stand blijven na de adoptie door [verzoeker 2] .
Toepasselijk recht op adoptie
Op grond van artikel 10:105 BW is op het verzoek het Nederlandse recht van toepassing.
De vraag welke betekenis toekomt aan de toestemming van de ouders van het kind wordt in beginsel beantwoord naar de regels die het nationale recht van het kind daarvoor bevat, in dit geval het recht van Canada.
Juridisch kader Nederlandse adoptie
In dit geval is sprake van een adoptie door de partner van de ouder. De artikelen 1:227 en 1:228 BW zijn van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers meer dan drie jaar samenwonen en dat zij [minderjarige] meer dan een jaar gezamenlijk verzorgen en opvoeden. [minderjarige] is ongeveer anderhalf jaar en verblijft sinds haar geboorte op [geboortedatum 3] 2023 bij verzoekers.
De rechtbank stelt vast dat uit de Canadese beslissing volgt dat de draagmoeder en [verzoeker 1] de juridische ouders zijn van [minderjarige] . De toestemming van de draagmoeder voor adoptie is dan ook nodig. Uit de overgelegde “Affidavit” van de draagmoeder blijkt dat zij het in het belang acht dat verzoekers als enigen het wettelijke ouderlijke gezag over [minderjarige] hebben en dat de draagmoeder niet juridisch ouder van het kind wenst te zijn. Verzoekers en de draagmoeder hebben ook een draagmoederschapsovereenkomst getekend en daaruit blijkt ook dat de draagmoeder geen ouderschapsrechten en plichten ten aanzien van het kind wil hebben. De rechtbank stelt dan ook vast dat de benodigde toestemming voor adoptie aanwezig is.
De Raad heeft in zijn rapport van 28 mei 2024 positief geadviseerd ten aanzien van de adoptie van [minderjarige] door [verzoeker 2] .
Nu aan de overige vereisten van de artikelen 1:227 en 1:228 BW eveneens is voldaan, zal de rechtbank de verzoeken tot adoptie in het belang van [minderjarige] toewijzen.
De adoptie wordt uitgesproken onder de voorwaarde dat de beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de draagmoeder onherroepelijk is geworden.
Familierechtelijke betrekking en gezamenlijk gezag
Verzoekers verzoeken de rechtbank te verstaan dat de familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] in stand blijft na adoptie door [verzoeker 2] . De rechtbank begrijpt dit verzoek als een verklaring voor recht en zal dit toewijzen.
[verzoeker 1] is – zoals hiervoor is gebleken – de juridische ouder over [minderjarige] . [verzoeker 2] zal, wanneer de uitspraak over de adoptie onherroepelijk is geworden, eveneens juridisch ouder zijn. Uit artikel 1:229 lid 3 BW volgt dat de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder het kind adopteert.
Verzoekers verzoeken de rechtbank ook te verstaan – naar de rechtbank begrijpt te verklaren voor recht - dat na de adoptie door [verzoeker 2] verzoekers met het gezag over [minderjarige] zijn belast en daarvan aantekening te laten maken in het gezagsregister. De rechtbank zal dit verzoek eveneens toewijzen. Vanaf het moment dat de adoptie onherroepelijk is geworden, zullen verzoekers, nu zij met elkaar gehuwd zijn, beiden van rechtswege het gezag (blijven) uitoefenen over [minderjarige] .
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2 aanhef en onder sub m van het Besluit gezagsregisters ook bepalen dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Verzoek onder VII.: de geslachtsnaam
Verzoekers verzoeken de rechtbank om te verklaren dat de geslachtsnaam van het kind “ [geslachtsnaam 1] ” is.
Toepasselijk recht
De rechtbank ziet aanleiding om met betrekking tot de geslachtsnaam, vooruitlopend op de adoptie en gelet op artikel 10:20 en 10:22 BW, Nederlands recht toe te passen.
Juridisch kader Nederlands recht
[minderjarige] komt door de (stiefouder)adoptie in familierechtelijke betrekking tot beide verzoekers te staan. Op grond van artikel 1:5 lid 3 BW houdt [minderjarige] haar geslachtsnaam, tenzij er een gezamenlijke verklaring wordt gedaan over een andere geslachtsnaam.
De rechtbank stelt vast dat de geslachtsnaam van [minderjarige] op dit moment “ [verzoeker 1] ” is.
Verzoekers hebben verklaard dat zij wensen dat [minderjarige] een gecombineerde geslachtsnaam van haar ouders kan krijgen, namelijk “ [geslachtsnaam 1] ”. Verzoekers willen graag dat [minderjarige] een streepje tussen haar achternaam krijgt. In Canada had [minderjarige] volgens de daar geldende wetgeving een dubbele geslachtsnaam met streepje bij geboorte kunnen krijgen, maar verzoekers geven aan dat zij daarvoor niet konden kiezen, omdat de geboorteakte dan (vermoedelijk) minder goed voor erkenning vatbaar was, omdat [verzoeker 2] nog geen juridisch ouder was en hij naar Nederlands recht zijn geslachtsnaam bij geboorte dan ook niet zou kunnen doorgeven aan [minderjarige] (maar pas bij de adoptie), aldus verzoekers.
De ambtenaar heeft aangegeven dat naamskeuze bij de adoptie kan worden gedaan voor de geslachtsnaam van beide ouders in een vrij te bepalen volgorde, evenwel zonder verbindingsstreepje.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de ambtenaar. Het namenrecht is van dwingend recht. De mogelijkheid om naar Nederlands recht te kiezen voor een verbindingsstreepje tussen de gekozen gecombineerde geslachtsnamen bestaat niet. Dat dit naar Canadees recht wel mogelijk is, maakt niet dat de rechtbank hiervan kan afwijken.
Uit de stellingen van verzoekers begrijpt de rechtbank evenwel dat zij graag een gecombineerde geslachtsnaam voor [minderjarige] willen en dat dit in volgorde “ [verzoeker 2] [verzoeker 1] ” moet zijn, ook als dit zonder streepje ertussen moet zijn.
De rechtbank zal dit dan ook verklaren.
Verzoek onder VIII. de proceskosten
Verzoekers verzoeken de ambtenaar te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van deze procedure, dan wel ten minste voor de kosten die de houding van de gemeente met zich meebrengt ten aanzien van het erkennen van de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] .
Dit verzoek zal de rechtbank afwijzen. Verzoekers moesten hoe dan ook deze procedure bij de rechtbank – ook al had de ambtenaar in een eerder stadium de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] erkend – voeren om het draagmoederschapstraject te laten toetsen en als wettige ouders van [minderjarige] in Nederland erkend en geregistreerd te worden. De ambtenaar is in de door verzoekers gedane verzoeken ten aanzien van de registers van de burgerlijke stand belanghebbende. In die hoedanigheid kan de ambtenaar verweer voeren, wat de ambtenaar ook heeft gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de ambtenaar te veroordelen in de (gedeeltelijke) kosten van deze procedure.

Beslissing

De rechtbank:
*
verstaat dat door de Nederlandse (prenatale) erkenning tussen [verzoeker 1] en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 [geboorteplaats 1] , Ontario, Canada, familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan;
*
verklaart voor recht dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum 3] 2023 [geboorteplaats 1] , Ontario, Canada, waarop de draagmoeder en verzoeker [verzoeker 1] als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente
’s-Gravenhage;
*
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften in Ontario, Canada, opgemaakte geboorteakte van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 [geboorteplaats 1] , Ontario, Canada, Registration number [nummer] , opgemaakt op 1 september 2023;
waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
*
beëindigt het bij beslissing van de Canadese rechter van 15 september 2023 vastgestelde ouderlijk gezag van de draagmoeder, [draagmoeder] , geboren op [geboortedatum 1] 1986 te Canada, en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat voortaan aan verzoekers, [verzoeker 2] en [verzoeker 1] , gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 [geboorteplaats 1] , Ontario, Canada;
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissingen ten aanzien van het gezag;
*
onder de voorwaarde dat de beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de draagmoeder onherroepelijk is geworden:
spreekt uit de adoptie van:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 [geboorteplaats 1] , Ontario, Canada,
door [verzoeker 2] , geboren op [geboortedatum 4] 1977 te [geboorteplaats 2] ;
onder vermelding van de verklaring van verzoekers ten overstaan van de rechtbank dat [minderjarige] de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam 1] ” zal hebben;
*
verklaart voor recht dat de familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker 1] en [minderjarige] in stand blijft na adoptie door [verzoeker 2] , wat betekent dat vanaf het moment dat de adoptie onherroepelijk is geworden verzoekers gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen (blijven) uitoefenen;
*
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de adoptiebeslissing en de daaruit volgende conclusie dat verzoekers gezamenlijk het gezag over [minderjarige] (blijven) uitoefenen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, A.M.M. Vingerling, en
K.M. Crooij-Heins, rechter, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2025.