ECLI:NL:RBDHA:2025:3818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.836 en NL25.837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en voorlopige voorzieningen in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Iraanse nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers, een Iraanse moeder en haar minderjarige zoon, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben op 19 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Frankrijk hen eerder een visum heeft verleend. De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 behandeld, waarbij eisers hun standpunt hebben toegelicht, inclusief hun zorgen over de situatie in Frankrijk en de medische omstandigheden van eiseres en haar zoon.

De rechtbank oordeelt dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd dat hun situatie in Frankrijk onveilig zou zijn, ondanks hun verwijzingen naar het AIDA-rapport en hun persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvragen onverplicht in behandeling te nemen, en dat de medische situatie van eisers niet in de weg staat voor hun overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.836 en NL25.837
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

mede namens haar minderjarige zoon

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2008, V-nummer: [v-nummer 2] ,hierna samen te noemen: eisers

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. Verweerder heeft de aanvragen met het bestreden besluit van 31 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
Op 7 januari 2025 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Op 24 februari 2025 heeft verweerder op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. J.W.F. Menick als waarnemer van de gemachtigde van eiser, M. Adel als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1975 en heeft de Iraanse nationaliteit. De zoon van eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 2008 en heeft ook de Iraanse nationaliteit. Zij hebben op 19 juni 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit EU-VIS is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk aan eisers een visum voor het Schengengrondgebied hebben verleend, geldig van 18 mei 2024 tot en met 17 juni 2024, voor de duur van vijftien dagen. In het besluit van 31 december 2024 heeft verweerder de aanvraag van eisers niet in behandeling genomen omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening [2] verantwoordelijk is voor hun asielaanvragen. [3] Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Waarom zijn eisers het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd [4] en niet zorgvuldig tot stand is gekomen. [5] Zij mogen niet worden overgedragen aan Frankrijk omdat verweerder ten aanzien van Frankrijk niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Bij terugkeer naar Frankrijk lopen eisers risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] , die het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing bevatten. Frankrijk houdt zich niet aan zijn internationale verplichtingen jegens eisers, omdat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en -opvangvoorzieningen in Frankrijk en eiseres en haar zoon daar het risico lopen op straat te komen te staan. Eisers onderbouwen deze stelling met verwijzing naar het AIDA-rapport over Frankrijk over 2023. [9] Eiseres loopt in Frankrijk ook gevaar omdat haar ex-man, zijn familie en haar eigen familie niet accepteren dat zij van godsdienst is veranderd. De ex-man zoekt eisers in Frankrijk en heeft hen bedreigd. Daarnaast valt niet in te zien waarom verweerder de asielaanvragen niet onverplicht in behandeling heeft genomen. [10] Er is namelijk sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die een overdracht aan Frankrijk onevenredig hard maken, nu eisers medische klachten hebben. Eiseres lijdt kort samengevat aan hartkloppingen, slaapproblemen, angstklachten, stemmingsproblematiek en psychosomatische klachten. De medische klachten van de minderjarige zoon van eiseres komen samengevat neer op isolatiegedrag, een ontregeld slaappatroon, nervositeit en somberheid. Dit onderbouwen eisers in beroep met medische journaalregels en verklaringen van GezondheidsZorg Asielzoekers, beide voor zowel eiseres als haar zoon. In lijn met het arrest C.K. [11] moet verweerder motiveren dat eisers, ondanks hun gezondheidstoestand, kunnen worden overgedragen aan Frankrijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet zo is. De verwijzing van eisers naar het AIDA-rapport van 2023 is daarvoor onvoldoende. In haar uitspraak van 9 oktober 2023 [12] heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat uit het AIDA-rapport over 2022 [13] weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen zo structureel en ernstig zijn dat bij een overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 30 augustus 2024 [14] geoordeeld dat het meest recente AIDA-rapport, waarnaar eisers hebben verwezen, geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie, die bij de voorgaande uitspraak is betrokken, naar voren is gekomen. De stelling dat eiseres en haar zoon waarschijnlijk in Frankrijk bij een herhaalde asielaanvraag geen recht hebben op opvang en/of in detentie zullen worden geplaatst, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft namelijk ter zitting desgevraagd verklaard dat zij in Frankrijk geen asiel heeft aangevraagd. Dat eiseres vreest voor haar ex-man en familie maakt ook niet dat zij niet kan worden overgedragen aan Frankrijk. Als zich problemen voordoen, kunnen eisers zich bij de Franse autoriteiten melden. Niet is gebleken dat de Franse autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen. Het ter zitting ingenomen standpunt van eisers dat zij vanwege de inrichting van het Franse asielsysteem vanaf het vliegveld op eigen initiatief naar een aangewezen prefectuur moeten reizen voor de inhoudelijke behandeling van haar asielverzoek en dat er mogelijk geen tolken beschikbaar zijn om haar hierbij te begeleiden, maakt het voorgaande niet anders. Van eiseres mag enige zelfstandigheid verwacht worden bij het aanmelden. Als zich problemen voordoen met de beschikbaarheid van tolken, kan zij daarover eerst bij de Franse autoriteiten klagen. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat niet is gebleken dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
4.1.
Ook de aangevoerde medische omstandigheden van eisers staan er niet aan in de weg hen over te dragen aan Frankrijk. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er vanuit gaan dat eisers in Frankrijk toegang hebben tot vergelijkbare medische voorzieningen als in Nederland. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling. Verweerder was ook niet gehouden om een medisch advies op te vragen bij het BMA alvorens hij een besluit nam. Uit het arrest C.K. [15] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 30 november 2022 [16] volgt dat verweerder, als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bij het nemen van het overdrachtsbesluit het risico dat die gevolgen zich voordoen moet beoordelen. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat elk nieuws met betrekking tot een overdracht bij eisers leidt tot heractivatie van een stressreactie, is dit onvoldoende om aan te tonen dat een overdracht een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van hun gezondheidstoestand zal inhouden.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. Uit het beleid van verweerder [17] blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om dit artikel toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend. Over het betoog van eiser dat overdracht naar Frankrijk in strijd is met artikel 3 van het EVRM heeft de rechtbank hiervoor al een oordeel gegeven. Verweerder heeft dat betoog ook voldoende betrokken bij de afweging om de asielaanvraag niet onverplicht in behandeling te nemen. In de aangevoerde medische omstandigheden – zowel van eiseres zelf als van haar zoon – hoefde verweerder ook geen reden te zien om de asielaanvraag van eisers zich onverplicht aan te trekken. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er immers vanuit gaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eisers hebben niet laten zien dat dit in hun situatie niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook de belangen van het kind voldoende gemotiveerd heeft betrokken bij de beslissing om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in dit geval niet toe te passen. Uit het voornemen gericht aan de zoon en het bestreden besluit blijkt namelijk dat verweerder de medische situatie van de zoon van eiseres heeft betrokken in de besluitvorming. Nu met deze beslissing moeder en zoon bij elkaar blijven, is het belang van het kind om bij zijn ouder te blijven ook gewaarborgd en er zijn geen verdere indicaties dat een overdracht niet pedagogisch verantwoord is. Verweerder is ingegaan op de gestelde vrees van eiseres dat haar ex-man haar van haar zoon zou scheiden, door te stellen dat eiseres de hulp van de Franse autoriteiten kan inroepen als dit zich voor zou doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid die is neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [18]
8. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Verordening EU nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).
3.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.In strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.In strijd met artikel 3:2 van de Awb.
6.Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.AIDA Country Report: France (2023 Update).
10.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11.Zie het arrest het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
13.AIDA Country Report: France (2022 Update).
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
15.Zie voetnoot 10.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3480 onder 2.1.
17.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
18.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.