ECLI:NL:RBDHA:2025:3833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 januari 2025, waarbij de minister van Asiel en Migratie de termijn voor de overdracht van eiser aan Duitsland in het kader van de Dublinverordening heeft verlengd tot achttien maanden. Eiser heeft op 15 januari 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 21 januari 2025 werd eiser geïnformeerd over de geplande overdracht op 24 januari 2024, maar hij heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat door de voorzieningenrechter werd afgewezen. Eiser werd op 24 januari 2024 overgedragen aan Duitsland, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij niet aanwezig was op de opvanglocatie, wat leidde tot de conclusie dat hij onderduikte. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de overdrachtstermijn heeft verlengd, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet de intentie had om onder te duiken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 januari 2025. Met dat besluit heeft verweerder de termijn voor de overdracht van eiser aan Duitsland in het kader van de Dublinverordening [1] tot achttien maanden verlengd. [2]
1.1.
Op 15 januari 2025 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Op 21 januari 2025 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat hij op 24 januari 2024 overgedragen zal worden aan Duitsland. Op diezelfde dag heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. [3]
1.3.
Op 24 januari 2024 is eiser overgedragen aan Duitsland.
1.4.
Bij brief van 18 februari 2025 heeft verweerder aangegeven dat het standpunt dat is ingenomen in het verweerschrift van 22 januari 2025 ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening, ook in de onderhavige procedure zal worden ingenomen. Aangezien de gemachtigde van eiser de reactie op dat verweerschrift bij brief van 23 januari 2025, ook heeft toegevoegd aan het dossier van dit zaaknummer, zal de rechtbank deze reactie ook betrekken bij de beoordeling van het beroep.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat beide partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het beroep te beslissen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [4]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die niet in behandeling is genomen door verweerder omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. [5] Het beroep van eiser daartegen is ongegrond verklaard. [6] Vanwege de naderende uiterste overdrachtstermijn had verweerder op 20 december 2024 een overdracht gepland. De overdracht kon niet doorgaan en is geannuleerd omdat eiser niet aanwezig was op de betreffende opvanglocatie. Door de afwezigheid van eiser is volgens verweerder sprake geweest van onderduiken. Dit was de reden voor verweerder om de overdrachtstermijn te verlengen tot achttien maanden.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd omdat geen sprake is van onderduiken. Eiser heeft zich maar één keer niet gehouden aan de meldplicht. Hij was ziek en verbleef bij familie/vrienden. Dit heeft hij ook gemeld bij de opvanglocatie. Als gevolg daarvan was hij niet op de hoogte van de geplande overdracht. Daarbij komt dat verweerder hem ook niet heeft geïnformeerd over de verplichtingen die op hem rusten en wat de gevolgen zijn als hij zich niet aan die verplichtingen houdt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank is namelijk met de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ervan uit mocht gaan dat eiser de bedoeling had om onder te duiken om de geplande overdracht te voorkomen. Hieronder volgt de nadere uitleg van dit oordeel.
4.1.
Uit het arrest Jawo [7] volgt dat verweerder, als de betrokken vreemdeling zijn toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de autoriteiten hiervan op de hoogte te brengen, ervan mag uitgaan dat hij de bedoeling had onder te duiken om de overdracht te voorkomen, op voorwaarde dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen. Het is vervolgens aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij een dergelijke bedoeling niet had. [8]
4.2.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 16 december 2024 is geprobeerd om eiser, gelet op de naderende uiterste overdrachtstermijn van 3 januari 2025, in bewaring te stellen. Eiser was op dat moment niet aanwezig in zijn kamer. Ook tijdens de kamercontrole van het COa [9] op die dag is vastgesteld dat eiser niet op zijn kamer was. Op 17 december 2024 zijn eiser en zijn gemachtigde geïnformeerd dat eiser op 20 december 2024 zou worden overgedragen aan Duitsland. Eiser heeft zich op 18 december 2024 niet gemeld tijdens de wekelijkse meldplicht. Vervolgens heeft er wederom een kamercontrole plaatsgevonden en is wederom vastgesteld dat eiser niet aanwezig was. Daarom is op 18 december 2024 gemeld dat eiser met onbekende bestemming is vetrokken. Verweerder heeft om die reden ook de geplande overdracht geannuleerd. Eiser heeft zich pas op 9 januari 2025, en dus pas na de het verstrijken van de (oorspronkelijke) uiterlijke overdrachtstermijn, bij de COa-locatie in Ter Apel gemeld.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van onderduiken zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De rechtbank vindt hiervoor van belang dat zowel eiser als zijn gemachtigde op 17 december 2024 op de hoogte zijn gesteld van de geplande overdracht en dat eiser op 18 december 2024 niet aanwezig was bij de meldplicht. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat hij niet op de hoogte was van de geplande overdracht. Het lag verder op de weg van eiser om het COa op de hoogte te brengen van het feit dat hij niet zou kunnen voldoen aan de meldplicht van 18 december 2024. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij zich destijds per e-mail heeft afgemeld bij het COa, maar de rechtbank vindt dit onvoldoende onderbouwd. Eiser heeft namelijk alleen een schermafbeelding overgelegd van een begin van een e-mail. Niet valt uit de e-mail op te maken wanneer, aan wie en door wie deze e-mail is verstuurd. De rechtbank wijst er daarbij op dat het begin van het e-mailadres van de ontvanger niet overeenkomt met het begin van het e-mailadres van de COa-locatie. Bovendien heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat het COa niet bekend is met de gestelde afmelding van eiser. De enkele stelling van eiser dat hij ziek was, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat geen sprake is van onderduiken. Het feit dat er geen (rechts)regel bestaat die eiser verplicht om altijd aanwezig te zijn op de COa-locatie maakt het voorgaande ook niet anders.
4.4.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat hij onvoldoende op de hoogte was van zijn verplichtingen. Eiser heeft namelijk bij het ondertekenen van zijn asielaanvraag aangegeven bekend te zijn met de verplichting om de autoriteiten op de hoogte te houden van zijn woon- of verblijfplaats.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5.1.
Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A. Vinken, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking).
2.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1310.
4.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11994.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218, punt 62.
8.Ibidem, punt 65. Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, en 15 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1077.
9.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.