ECLI:NL:RBDHA:2025:3844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
25.8488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over het beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze uitspraak beslist de rechtbank Den Haag over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 5 september 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank legt uit dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 5 september 2023, en Nederland werd verantwoordelijk voor de aanvraag op 19 april 2024. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde op 19 oktober 2024. Echter, de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van het WBV 2023/26, wat door de rechtbank als rechtsgeldig wordt beschouwd. Hierdoor is de ingebrekestelling van 24 januari 2025 prematuur ingediend, en voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 5 september 2023.
2. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder
zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Deze termijn vangt ingevolge artikel 42, zesde lid, van de Vw aan op het moment dat vaststaat dat Nederland verantwoordelijk is (geworden) voor de aanvraag.
6. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
7. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 5 september 2023. Op 19 april 2024 is Nederland verantwoordelijk geworden voor de aanvraag omdat eiser niet tijdig is overgedragen aan Bulgarije. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 19 oktober 2024 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/26, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2024 en 1 januari 2025, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 28 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:940) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2023/26 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 24 januari 2025 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.