ECLI:NL:RBDHA:2025:3866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
  • T.M.T. Brandsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging van de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 20 januari 2025 beoordeeld. De minister had de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinprocedure verlengd, omdat hij meende dat eiser ondergedoken was. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.L. Saija, was niet verschenen op de zitting van 20 februari 2025, waar de rechtbank het beroep samen met andere zaken behandelde. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van onderduiken, omdat eiser zich op 9 januari 2025 ziek had gemeld en op 10 januari 2025 vervroegd bij het asielzoekerscentrum (AZC) was verschenen. Eiser had slechts één keer niet voldaan aan zijn meldplicht, maar dit was niet voldoende om te concluderen dat hij ondergedoken was. De rechtbank oordeelt dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd, aangezien eiser niet op de hoogte was van een aanstaande overdracht en zich op 17 januari 2025 weer had gemeld bij het COA. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Saija),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 20 januari 2025 (het bestreden besluit) waarin de minister de overdrachtstermijn in het kader van de Dublinprocedure heeft verlengd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025, tezamen met de zaken met zaaknummers NL25.957 en NL25.958, op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de verlenging van de overdrachtstermijn omdat eiser volgens de minister zou zijn ondergedoken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de minister de overdrachtstermijn van eiser verlengen?
4. Eiser betoogt dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte tot 18 maanden heeft verlengd. [2] Eiser heeft zich namelijk niet onttrokken aan zijn meldplicht. Eiser was op 9 januari 2025 ziek en heeft zich een dag later op 10 januari 2025 vervroegd op het asielzoekerscentrum (AZC) gemeld bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa). Toen is aan eiser medegedeeld dat het COa niks voor hem kon betekenen en dat hij met onbekende bestemming vertrokken (MOB) was gemeld. Eiser heeft éénmaal niet voldaan aan zijn meldplicht. Een MOB melding was prematuur en kan geen stand houden. Eiser stelt dat geen sprake is van onderduiken omdat geen sprake is van doelbewust buiten het bereik blijven van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. [3] In het geval van eiser was hiervan geen sprake omdat eiser niet op de hoogte was van enig voornemen tot overdracht. Daarnaast bevinden zich geen stukken in het dossier waaruit blijkt dat eiser tijdens de relevante periode één of meer volledige dagen buiten het AZC verbleven heeft. Ook is eiser niet verplicht om 24 uur per dag in het AZC aanwezig te zijn. Bovendien was het COa ervan op de hoogte dat eiser is getrouwd met een Nederlandse vrouw bij wie hij regelmatig verblijft.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. Vooropgesteld moet worden dat, zoals eiser terecht betoogt, uit vaste jurisprudentie volgt dat van onderduiken [4] sprake is wanneer de vreemdeling doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoeren van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. [5] Eiser heeft bij het instellen van het beroep in de Dublinprocedure ook een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, wat maakt dat eiser in afwachting van een uitspraak op dat verzoek niet mag worden overgedragen. Hierdoor was er geen sprake van een aanstaande overdracht waaraan eiser zich zou kunnen onttrekken.
Daarnaast staat vast dat eiser zich op 9 januari 2025 niet bij het COa heeft gemeld. De minister heeft vervolgens op 16 januari 2025 in een bericht aan de rechtbank laten weten dat eiser MOB is gemeld en heeft verzocht om te bepalen of op dat moment nog sprake was van procesbelang in de Dublinprocedure van eiser. Daarna heeft de minister op 20 januari 2025 het bestreden besluit genomen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt echter dat eiser zich in ieder geval op 17 januari 2025 weer heeft gemeld bij het COa in Ter Apel. Niet valt in te zien waarom de overdrachtstermijn op 20 januari 2025 alsnog is verlengd op de grond dat eiser zou zijn ondergedoken, terwijl eiser zich toen alweer had gemeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Zoals bedoeld in ABRvS 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630 en HvJEU 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218 (
4.In de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening.
5.Zie bijvoorbeeld HvJEU 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218 (