In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank ontvangen waarin de minister werd opgedragen om binnen twee weken na die uitspraak te beslissen. Aangezien de minister deze termijn niet had nageleefd, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de minister om aanhouding van de behandeling van het beroep af, omdat dit de prikkel voor de minister zou wegnemen om voortvarend te beslissen. De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed.