ECLI:NL:RBDHA:2024:15115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
NL24.28590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake nareisaanvraag en beslistermijnen in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 4 april 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de minister van Asiel en Migratie binnen vier weken moest beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser heeft echter beroep ingesteld omdat deze beslissing uitbleef. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De rechtbank verleent eiser vrijstelling van het griffierecht, omdat hij aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel voor verweerder zou wegnemen om tijdig een beslissing te nemen. Eiser heeft zijn beroep op 17 juli 2024 ingesteld, terwijl de rechterlijke dwangsom nog niet was verbeurd. De rechtbank stelt vast dat het beroep terecht is ingediend, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen.

De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28590
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D. van Elp)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 4 april 2024.1 In die uitspraak staat dat verweerder binnen vier weken moet beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
1.1.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
3. Verweerder hanteert vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)- principe. In verband met deze nieuwe werkwijze is het de rechtbank bekend dat verweerder primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor verweerder de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
1. NL24.5549, niet gepubliceerd.
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank stelt vast dat eiser onderhavig beroep heeft ingesteld op 17 juli 2024, terwijl de rechterlijke dwangsom op dat moment nog niet was volgelopen. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd.3 De rechtbank stelt overigens vast dat de rechterlijke dwangsom inmiddels wel volledig is verbeurd en dat verweerder nog altijd geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
5. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.4 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.5
6. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 4 april 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.6 De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen deze termijn een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?

7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.7 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen.8
8. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Hij heeft na de uitspraak van deze rechtbank van 4 april 2024 ook geen (kenbare) actie ondernomen. De stand van zaken in het dossier van eiser is sindsdien onduidelijk. De rechtbank vindt het daarom passend om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak moet beslissen op de aanvraag van eiser.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak daarom dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.9
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
10. Eiser heeft de rechtbank tevens verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de (bestuurlijke) dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager
4 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
5 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
8 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.10 In het geval dat aan een eerdere, door de rechtbank bepaalde beslistermijn geen gevolg wordt gegeven, is de betreffende partij van rechtswege in verzuim. De wetgever heeft er niet in voorzien dat in dat geval opnieuw een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
10 Artikel 4:17, derde lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 september 2024
Mr. G.P. Loman A.W. van Eerden
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het nieteens bent met deze uitspraak kunt een briefsturen naar de rechtbank waarinu uitlegt waarom u het er niet mee eens bent.Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrif indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graageen zitting wilt waarbiju persoonlijk uw mening aan de rechterkunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.