In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingediend na een eerdere uitspraak van 4 april 2024. In die uitspraak werd bepaald dat de minister van Asiel en Migratie binnen vier weken moest beslissen op de nareisaanvraag van eiser. Eiser heeft echter beroep ingesteld omdat deze beslissing uitbleef. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De rechtbank verleent eiser vrijstelling van het griffierecht, omdat hij aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om het beroep aan te houden af, omdat dit de prikkel voor verweerder zou wegnemen om tijdig een beslissing te nemen. Eiser heeft zijn beroep op 17 juli 2024 ingesteld, terwijl de rechterlijke dwangsom nog niet was verbeurd. De rechtbank stelt vast dat het beroep terecht is ingediend, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de aanvraag van eiser. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 september 2024.