In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2025 wordt het beroep van eiseres, een Kazachse burgeractiviste, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1954, heeft op 23 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 21 maart 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees heeft voor vervolging door de Kazachse autoriteiten vanwege haar politieke activiteiten. Eiseres heeft weliswaar deelgenomen aan demonstraties en heeft in het verleden problemen ondervonden, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft aangetoond dat eiseres in het verleden niet is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat eiseres in 2019 legaal Kazachstan heeft kunnen verlaten en dat er geen bewijs is dat zij sindsdien in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat.
De rechtbank stelt vast dat de minister de bewijslast ten aanzien van de vrees voor vervolging terecht bij eiseres heeft gelegd. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat haar deelname aan demonstraties haar in gevaar heeft gebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag, waarbij eiseres geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken in hoger beroep gaan.