ECLI:NL:RBDHA:2025:3951
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1964, had op 31 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 9 juli 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 29 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigden aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De eiser had eerder, in 2020, een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzing in 2022 bevestigd. De eiser stelt dat hij in 1995 problemen heeft gehad met de staatsveiligheidsdienst in Egypte, maar de rechtbank oordeelt dat de minister de nieuwe elementen in de opvolgende aanvraag terecht in samenhang heeft beoordeeld met de eerdere procedure. De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om uit eigen beweging aanvullende vragen te stellen als de eiser zelf niet voldoende informatie heeft verstrekt.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat de gestelde problemen van de eiser ongeloofwaardig zijn. De eiser heeft gedurende lange tijd in Egypte kunnen wonen zonder problemen, wat de geloofwaardigheid van zijn relaas ondermijnt. De rechtbank bevestigt dat de minister de aanvraag op de juiste wijze heeft beoordeeld en dat er geen reden is om aan de afwijzing te twijfelen. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.