ECLI:NL:RBDHA:2025:3962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse katholiek christen met beroep op geloofwaardigheid en evangelisatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres, een Iraanse katholiek christen, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres diende op 9 mei 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 30 oktober 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 18 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond kan worden verklaard, maar vernietigt het besluit van de minister, terwijl de rechtsgevolgen in stand blijven. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag niet wordt teruggedraaid en er geen nieuw besluit hoeft te worden genomen.

Eiseres, die in Iran als katholiek christen is geboren, legt aan haar asielaanvraag ten grondslag dat zij in Iran niet vrijelijk haar geloof kan uitoefenen en vreest voor vervolging vanwege haar evangelisatieactiviteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig acht, maar de minister heeft de evangelisatie van eiseres als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees heeft voor vervolging in Iran. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres en dat de situatie voor christenen in Iran niet automatisch leidt tot een asielvergunning.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte het aanvullend besluit van 31 oktober 2024 heeft genomen, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van het besluit. Eiseres krijgt wel een vergoeding van proceskosten ter hoogte van € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 9 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.43178, op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, mr. C.T.W. van Dijk waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van de minister, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en dat er geen nieuw besluit hoeft te worden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop
3. Eiseres, die stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1958, heeft in september 2017 voor het eerst een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag heeft de minister op 28 november 2017 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard [1] en die uitspraak is in hoger beroep bevestigd [2] . In september 2018 heeft eiseres opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is in juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De onderhavige asielaanvraag heeft eiseres vervolgens op 9 mei 2023 met een M35-O formulier ingediend.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres is in Iran geboren als katholiek christen. Zij behoort tot een minderheid in Iran. Zij mag in Iran haar geloofsovertuiging niet verspreiden, niet aankondigen bij anderen en niet evangeliseren. Eiseres was in Iran getrouwd met een islamitische man en daardoor werd zij niet geaccepteerd door haar geloofsgenoten. Ook werd zij niet toegelaten in de kerk. Toen eiseres in Nederland kwam en haar nichtjes sprak kwam ze in aanraking met het protestantisme. Eiseres evangeliseert en loopt daardoor gevaar in Iran. Eiseres vreest bij terugkeer naar Iran voor de islamitische gemeenschap en de Iraanse autoriteiten.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
eiseres identiteit, nationaliteit en herkomst, en
eiseres is evangeliserend.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De minister heeft niet geloofwaardig geacht dat eiseres evangeliseert. Volgens de minister heeft eiseres dit element niet met objectieve documenten onderbouwt. Ook heeft eiseres over het evangeliseren tegenstrijdig verklaard en heeft zij niet verder aannemelijk gemaakt dat zij evangeliseert. Verder is volgens de minister uit de verklaringen van eiseres niet gebleken dat zij gegronde vrees heeft voor vervolgend en daarmee vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade.
Het aanvullend besluit van 31 oktober 2024
6. Eiseres heeft op 30 oktober 2024 het bestreden besluit van de minister ontvangen waarin stond vermeld dat zij een voorlopige voorziening kon indienen en de behandeling van de voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. Op 31 oktober 2024 heeft de minister eiseres een aangepaste beschikking gestuurd waarin stond vermeld dat zij de behandeling van de voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. De minister erkent op zitting dat het aanvullend besluit van 31 oktober 2024 ten onrechte is genomen. De minister heeft op zitting het aanvullend besluit van 31 oktober 2024 ingetrokken. Eiseres heeft op zitting de beroepsgronden tegen het aanvullende besluit ingetrokken met de toezegging van de minister dat zij 1 punt proceskosten vergoed krijgt.
Bestuurlijke dwangsom
7. Eiseres heeft op 7 augustus 2024 een ingebrekestelling ingediend omdat de minister niet tijdig op haar aanvraag had beslist. De minister erkent dat er niet tijdig op de aanvraag van eiseres is beslist en geeft in het bestreden besluit aan dat de ingebrekestelling geldig is. Alleen eiseres krijgt – gezien het feit dat op de aanvraag van eiseres de ‘Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND’ van toepassing is – de dwangsom niet uitbetaald. Eiseres betoogt dat deze wet niet correct is en de minister de dwangsom dient te betalen. Dat de minister zijn zaken niet op orde heeft dient niet voor rekening van eiseres te komen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat de minister aan eiseres geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [3] geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft de minister terecht geen dwangsom vastgesteld.
Mocht de minister de evangelisatie van eiseres ongeloofwaardig achten?
8. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte ongeloofwaardig acht dat zij evangeliseert. Volgens haar heeft de minister ten onrechte het standpunt ingenomen dat zij daarover tegenstrijdig heeft verklaard, is onvoldoende rekening gehouden met haar PTSS-klachten en is de invulling die eiseres aan haar geloof geeft ten onrechte niet aangemerkt als evangeliseren.
Brief [naam 1]
8.1.
Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over de inhoud van de brief van [naam 1]. Volgens eiseres leidt de minister ten onrechte uit haar verklaringen af dat zij niet afwist van de Bijbels en de USB-sticks die in haar koffer waren verstopt. Zij wist namelijk wel af van een paar Bijbels en USB-sticks die aan haar waren gegeven. Zij moest dit goed verstoppen om de Bijbels en USB-sticks aan de leider ‘[naam 2]’ van de ondergrondse kerk in Iran te geven. Eiseres besefte echter pas na aankomst in Iran dat veel meer Bijbels en USB-sticks in haar koffer waren verstopt.
8.1.1.
Deze beroepsgrond is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot een andere uitkomst. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres op dit punt tegenstrijdig zijn aan de inhoud van de brief van [naam 1]. Volgens de minister schrijft [naam 1] in haar brief dat eiseres heeft ingestemd met het vervoeren van Bijbelse documenten, terwijl eiseres in het gehoor opvolgende aanvraag [4] verklaart dat eiseres niet afwist van de Bijbelse documenten. De rechtbank leidt uit de brief van [naam 1] af dat eiseres er mee heeft ingestemd om enkele Bijbelse bronnen (‘some Biblical resources’) mee te nemen naar Iran en daar af te geven aan [naam 2], een leider van de ondergrondse kerk. In het gehoor opvolgende aanvraag [5] verklaart eiseres hierover: ‘[naam 1] had veel Bijbels verstopt in mijn koffer. Ik wist het niet, ik wist wel een aantal’. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat eiseres heeft verklaard wel te weten dat [naam 1] Bijbels in haar koffer had verstopt, alleen dat eiseres niet wist hoeveel. De minister werpt daarmee eiseres ten onrechte tegen dat zij hierover tegenstrijdig heeft verklaard. De brief van [naam 1] en de verklaringen van eiseres naast elkaar bestaan en spreken elkaar niet tegen.
De rechtbank komt hierna echter tot de conclusie dat het besluit ook zonder dit aspect voldoende is gemotiveerd, zodat dit betoog wel terecht is voorgedragen, maar niet leidt tot vernietiging van het besluit.
PTSS klachten
8.2.
Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat zij niet heeft onderbouwd dat zij PTSS heeft en dat deze PTSS invloed had op haar verklaringen tijdens het gehoor. De psychische problemen waren van dien aard dat EMDR-therapie is overwogen. Ook blijkt uit het door eiseres overgelegde document dat is opgesteld door een verpleegkundig specialist van de GGZ dat een gehoorsetting angst opwekt bij eiseres als gevolg van haar traumatische verleden.
8.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde document niet volgt dat zij PTSS heeft. Verder blijkt uit het verslag nader gehoor dat de minister tijdens het gehoor opvolgende aanvraag voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres. Zo blijkt uit het verslag nader gehoor dat er regelmatig pauze is gehouden, eiseres de tijd kreeg om tot rust te komen en water en een tissue aangeboden kreeg.
Evangeliseren
8.3.
Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende waarde hecht aan de uitleg die zij geeft aan het begrip ‘evangeliseren’. Volgens eiseres evangeliseert zij niet door mensen actief aan te spreken en te overtuigen van haar geloof. Zij draagt haar geloof uit door gedrag en daden, door goed gedrag te laten zien en anderen te helpen waar nodig. Verder blijkt uit het verslag gehoor opvolgende aanvraag dat eiseres in het AZC evangeliseert. Daar komt bij dat eiseres middels een getuigenis openlijk voor haar geloof is uitgekomen.
Verder betoogt eiseres dat het enkele feit dat zij niet wist dat ze een grote hoeveelheid Bijbels in haar koffer had op het moment dat zij terug ging naar Iran niet maakt dat er niet gesproken kan worden van het verspreiden van het christendom. In Iran is het lastig om aan Bijbels te komen. Daarbij komt dat ook bij het meesmokkelen van vier Bijbels (het aantal dat eiseres wel bekend was) volgens eiseres al gesproken kan worden van het verspreiden van het christendom.
Daarnaast gaat de minister onvoldoende in op de verklaring van eiseres waarin zij aangeeft in Iran anderen gemotiveerd te hebben om de Bijbel te lezen en voor het christelijk geloof te kiezen. Omdat de minister hier niet op ingaat maar wel stelt dat eiseres niet evangeliseert, ziet eiseres niet in hoe de minister tot deze conclusie komt. Daarbij heeft de minister ook onvoldoende doorgevraagd naar de samenkomsten die eiseres in Nederland met jongeren hield om over het christelijk geloof te spreken. Deze samenkomsten duiden op evangelisatie. De minister had zelf kunnen vragen naar een toelichting waar deze samenkomsten werden gehouden, hoe vaak dit gebeurde en wat eiseres allemaal vertelde.
Tot slot betoogt eiseres op zitting dat nog geen prejudiciële vragen zijn gesteld over wat onder evangeliseren moet worden verstaan.
8.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de manier waarop eiseres uiting gaf aan haar geloof niet kan worden aangemerkt als evangelisatie. De minister heeft eiseres kunnen tegenwerpen dat zij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag zelf heeft verklaard dat zij niet evangeliseert en niet actief probeert anderen te bekeren tot het christelijk geloof. [6] Dat zij wel door haar gedrag probeert te laten zien dat zij christen is, heeft de minister niet ten onrechte niet aangemerkt als evangelisatie. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om op dit punt prejudiciële vragen te stellen, overweegt de rechtbank dat eiseres niet heeft gesteld op welk recht van de Europese Unie deze vragen betrekking zouden moeten hebben. De rechtbank is ook niet gebleken van EU-recht waarin het begrip ‘evangeliseren’ voorkomt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat prejudiciële vragen niet kunnen worden gesteld. De rechtbank merkt verder ten overvloede in dit verband op dat de uitleg van het begrip evangeliseren door eiseres ook evident niet overeenkomt met wat in het algemeen onder evangeliseren wordt verstaan, namelijk dat iemand zijn geloof op een actieve manier probeert over te dragen. Hiervan is in het geval van eiseres niet is gebleken.
8.3.2.
Het betoog van eiseres dat zij in het AZC evangeliseert volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft wel verklaard dat zij in het AZC haar kamergenoten heeft gesproken over het christendom [7] , maar heeft ook verklaard dat zij verder niet over het christelijke geloof praatte en alleen als mensen vragen hadden haar best deed om deze vragen te beantwoorden. [8]
8.3.3.
Ook heeft de minister niet ten onrechte het standpunt mogen innemen dat eiseres zich niet bewust was van de grote hoeveelheid Bijbelse documenten in haar koffer en daarmee niet bewust het christendom probeerde te verspreiden in Iran. Hiervoor is in 8.1.1 weliswaar overwogen dat op dit punt niet tegenstrijdig is verklaard, maar omdat eiseres niet wist dat zij een grote hoeveelheid Bijbelse documenten in haar koffer had, heeft dat geen gevolgen voor de houdbaarheid van het standpunt van de minister dat het vervoer van deze documenten naar Iran door eiseres niet kan worden aangemerkt als evangelisatie. Daar komt bij dat eiseres heeft verklaard dat zij wist dat zij vier Bijbels bij zich had: één voor zichzelf, één voor een kennis en twee voor haar christelijke vrienden. [9] Hieruit volgt niet dat eiseres de Bijbels waarvan zij wel wist, meenam naar Iran om daar te evangeliseren. Dat de minister in het bestreden besluit niet ingaat op de verklaring van eiseres dat zij in Iran anderen tijdens samenkomsten motiveerde om in de Bijbel te lezen doet daar naar oordeel van de rechtbank niet aan af. Eiseres heeft immers zelf verklaard dat zij niet evangeliseert. [10] De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet dat deze samenkomsten duiden op evangelisatie.
8.3.4.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de hoormedewerker onvoldoende heeft doorgevraagd naar de bijeenkomsten met de jongeren slaagt dit betoog eveneens niet. Het is in beginsel aan eiseres om alle relevante feiten en omstandigheden naar voren te brengen om haar asielrelaas aannemelijk te maken. Dat zij zelf niet inzichtelijk maakt hoe die samenkomsten eruit zagen, waar ze werden gehouden, hoe vaak het gebeurde en was zij precies vertelde, leidt daarom niet tot de conclusie dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
Vormen de elementen grond om eiseres een asielvergunning te verlenen?
9. Eiseres betoogt dat zij door de minister ten onrechte niet is aangemerkt als vluchteling of als vreemdeling die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.
Volgens eiseres is het zijn van christen in Iran risicovol. Christenen zijn in Iran nauwelijks in staat om hun geloof te beoefenen en worden enkel al vanwege het zijn van christen gearresteerd. [11] Ook heeft eiseres in het ‘westen’ asiel aangevraagd. Volgens eiseres gaat de minister voorbij aan dit punt.
Verder betoogt eiseres dat de minister voorbij gaat aan het feit dat uit de brief van [naam 1] volgt dat de leider van de ondergrondse kerk in Iran – [naam 2] – meerdere keren is ondervraagd door de Iraanse regering. Hieruit kan volgens eiseres worden afgeleid dat ook zij niet veilig zal zijn in Iran.
Daarnaast betoogt eiseres dat zij bij terugkeer naar Iran gevaar loopt. Eiseres verblijft gedurende lange tijd in Nederland en heeft in 2017 haar eerste asielaanvraag gedaan. Bij terugkeer loopt zij een groot risico te worden ondervraagd door de Iraanse autoriteiten over haar verblijf hier in Nederland. [12]
9.1.
Deze beroepsgrond slaat niet. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees heeft voor vervolging en zij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op ernstige schade. Uit de Vreemdelingencirculaire volgt dat christenen die evangeliseren worden beschouwd als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. [13] De minister heeft eiseres kunnen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat zij niet evangeliseert en daarmee in zoverre geen risico loopt in Iran. Ook heeft de minister eiseres kunnen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat zij zich in Iran hetzelfde kan gedragen als zij voorheen deed. [14] Verder stelt de minister terecht dat uit het Algemeen ambtsbericht volgt dat leden van erkende geloofsgemeenschappen, waartoe eiseres ook behoort, in een beperkt kader hun geloof kunnen uitoefenen zolang de autoriteiten dit niet beschouwen als een ‘gericht tegen de Islamitische republiek’ en zij geen personen bekeren. [15] Daarbij erkent de minister dat de door eiseres aangehaalde rapporten blijkt dat de situatie voor christenen in Iran de laatste jaren achteruit is gegaan. Desondanks stelt de minister terecht dat christenen onder strenge voorwaarden hun religie in Iran kunnen praktiseren.
Verder stelt de minister op zitting terecht dat uit de kamerbrief van 23 januari 2024 over het Landenbeleid Iran volgt dat de religieuze achtergrond bij terugkeerders geen rol speelt, omdat de religie van iemand niet wordt vermeld in het paspoort of op de nationale identiteitskaart en de autoriteiten op de luchthaven doorgaans niet naar de geloofsovertuiging vragen. De door eiseres aangehaalde rapporten maken het voorgaande niet anders. In de door eiseres aangehaalde brief van Vluchtelingenwerk Nederland staat dat de Iraanse autoriteiten terugkeerders vragen stellen als zij weten dat diegene is bekeerd tot het christendom. Eiseres heeft echter verklaard geboren christen te zijn en is niet tijdens haar verblijf buiten Iran bekeerd vanuit de islam tot het christendom. Daarnaast blijkt uit de aangehaalde brief van [naam 1] dat alleen de leider van de ondergrondse kerk – [naam 2] – in de tijd dat eiseres in Iran verbleef door de Islamitische overheid is ondervraagd. Anders dan eiseres betoogt, leidt de rechtbank hieruit niet af dat eiseres voor de Iraanse overheid te vrezen heeft of dat de Iraanse overheid eiseres zoekt en dat eiseres daardoor niet veilig is in Iran.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
10. Eiseres heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiseres deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiseres beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres heeft weliswaar terecht betoogd dat haar ten onrechte is tegengeworpen dat zij tegenstrijdig heeft verklaard over het vervoer van Bijbels en USB-sticks in haar koffer, maar dat neemt niet weg dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de manier waarop eiseres uiting geeft aan haar geloof niet kan worden aangemerkt als evangelisatie. Daarom leidt dit niet tot een vernietiging van het besluit.
11.1
Omdat het aanvullend besluit van 31 oktober 2024 ten onrechte is genomen, heeft de minister op zitting toegezegd dat eiseres 1 punt proceskosten vergoed krijgt. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de vergoeding van 1 punt proceskosten met een waarde van € 907,-. Voor het overige krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 28 december 2017.
2.Uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 januari 2018.
4.Gehoor opvolgende aanvraag, p. 14.
5.Gehoor opvolgende aanvraag, p. 14.
6.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 10.
7.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 9.
8.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 7.
9.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 14.
10.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 10.
11.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar het Algemeen Ambtsbericht over Iran en het rapport EUAA over Iran.
12.Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar het Algemeen Ambtsbericht over Iran en een brief van Vluchtelingenwerk Nederland Landeninformatie Iran, Ondervraging bij terugkeer.
13.Zie C7/17.3.1 en C2/3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire.
14.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 10.
15.Algemeen ambtsbericht Iran van september 2023, p. 75.