ECLI:NL:RBDHA:2025:3975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door verstreken overdrachtstermijn onder Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank heeft op 6 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden. Verweerder had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen met het bestreden besluit van 31 januari 2025, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.

Op 5 maart 2025 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat hij eiser alsnog in de nationale procedure opneemt en het eerdere besluit intrekt, omdat de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening op 4 maart 2025 was verstreken. Hierdoor heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van proceskosten, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet aan eiser tegemoet is gekomen, omdat de asielaanvraag pas in behandeling werd genomen na het verstrijken van de overdrachtstermijn. De rechtbank concludeert dat verweerder de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag). Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 31 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 5 maart 2025 te kennen gegeven dat hij eiser alsnog in de nationale procedure opneemt en het bestreden besluit intrekt. De overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening is namelijk verstreken. De uiterste overdrachtsdatum was 4 maart 2025. Daarmee heeft eiser geen belang meer bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Eiser heeft de rechtbank bij brief van 5 maart 2025 verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Ook dit verzoek biedt geen aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Wel kijkt de rechtbank of verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor kan aanleiding bestaan als verweerder aan eiser tegemoet is gekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij eiser niet is tegemoetgekomen, omdat de uiterste overdrachtsdatum is verstreken. Eiser heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om (per ommegaande) op dit standpunt van verweerder te reageren.
3. Verweerder is niet aan eiser tegemoetgekomen, als hij een asielaanvraag in behandeling neemt vanwege het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn. Dit is een veranderde omstandigheid die zich niet voordeed ten tijde van het besluit waarbij verweerder de asielaanvraag niet in behandeling heeft genomen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2573). Verweerder hoeft de proceskosten van eiser dan ook niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.