ECLI:NL:RBDHA:2025:3976
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De rechtbank heeft op 6 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was. Verweerder had de aanvraag van eiser op 4 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank overweegt dat indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt, er in beginsel van uit moet worden gegaan dat deze vreemdeling geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Dit is gebaseerd op een melding dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, ook wel een 'mob-melding' genoemd. De rechtbank constateert dat eiser op 10 februari 2025 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat hij sinds 5 februari 2025 geregistreerd staat als 'Zelfstandig woonruimte verlaten'. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en verzoekt de rechtbank om uitspraak te doen op basis van de stukken in het dossier. Gezien de omstandigheden concludeert de rechtbank dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen beoordeling van de beroepsgronden plaatsvindt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.