ECLI:NL:RBDHA:2025:3994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 14 maart 2025 in het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder, in een procedure van 1 mei 2024, al een gegrond beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, waarbij de minister een beslistermijn van twaalf weken was opgelegd, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft op 20 februari 2025 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet heeft voldaan aan de eerder opgelegde beslistermijn. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, maar heeft, gezien de capaciteitsproblemen bij de minister, de termijn verlengd naar acht weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,-, om de minister te prikkelen tot tijdige besluitvorming. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 194,- moet door de minister aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.2668) heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 1 mei 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en daarbij aan de minister een beslistermijn van twaalf weken opgelegd. Daarbij is eveneens een dwangsom opgelegd van € 100,- voor elke dat dat de minister deze beslistermijn zou overschrijden, met een maximum van € 7.500,-.
2. Op 20 februari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
3. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

4. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
5. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
7. In de uitspraak van 1 mei 2024 van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de rechtbank aan de minister een concrete beslistermijn van twaalf weken opgelegd, waarbinnen de minister een besluit bekend had moeten maken. De minister heeft hieraan niet voldaan. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de minister nog geen besluit op het bezwaar van eiser bekend gemaakt.
8. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
9. Omdat de minister nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 volgt dat bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter mag geen termijn stellen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank is bekend met de grote achterstanden bij het beslissen op aanvragen en bezwaarschriften bij de minister. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de minister binnen acht weken na dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op het bezwaar van eiser.
10. De rechtbank ziet aanleiding om in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van
€ 7.500,- op te leggen. De rechtbank acht deze dwangsom redelijk. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van €100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. In geval van een weigerachtige houding om een besluit te nemen behoort een extra prikkel in de vorm van een verhoging van het bedrag per dag tot de mogelijkheden. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor zo’n verhoging. Daarbij is van belang dat geen sprake is van een weigerachtige houding in die zin dat de minister geen besluit wenst te nemen, maar dat sprake is van – algemeen bekende – capaciteitsproblemen die ertoe leiden dat er niet tijdig kan worden beslist. Omdat het bestaan van die problemen niet wegneemt dat het niet tijdig beslissen aan de minister kan worden toegerekend én eiser wel belang heeft en houdt bij een spoedige beslissing op zijn bezwaar is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom van
€ 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- redelijk is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).