ECLI:NL:RBDHA:2025:4024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL25.12195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië

Op 14 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.M. de Houwer-van Wijk, had bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de overdrachtstermijn door de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 4 februari 2025 de overdrachtstermijn verlengd, en op 11 maart 2025 was de verzoeker geïnformeerd over zijn uitzetting naar Kroatië op 17 maart 2025. De verzoeker wilde zijn beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn afwachten voordat hij zou worden overgedragen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de oorspronkelijke uiterste overdrachtstermijn nog niet was verstreken en dat de overdracht op 17 maart 2025 binnen deze termijn valt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de verzoeker om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn beroep niet zwaarder weegt dan het belang van de minister om de verzoeker over te dragen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de verzoeker op 17 maart 2025 kan worden overgedragen aan Kroatië. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12195

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Dit verzoek is gedaan lopende het beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn. Hij verzoekt om zijn beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn en zijn bezwaar tegen de feitelijke overdracht in Nederland te mogen afwachten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 februari 2025 heeft de minister de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 12 februari 2025 beroep ingesteld.
1.2.
Op 11 maart 2025 heeft de minister verzoeker in kennis gesteld van zijn uitzetting naar Kroatië op 17 maart 2025. Verzoeker heeft hiertegen op 13 maart 2025 bezwaar gemaakt omdat hij zijn lopende beroep bij de rechtbank in Nederland wil afwachten.
1.3.
De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Eerdere asielprocedure

2. Verzoeker heeft op 19 januari 2024 asiel aangevraagd. Naar aanleiding van het verzoek van de minister van 18 maart 2024, zijn de autoriteiten van Kroatië op 30 maart 2024 akkoord gegaan met het terugnemen van verzoeker. [1]
2.1.
Bij besluit van 16 mei 2024 heeft de minister de asielaanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van dit verzoek.
2.2.
Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 23 augustus 2024 is deze voorziening toegewezen. Het beroep van verzoeker is bij uitspraak van 18 december 2024 ongegrond verklaard. In hoger beroep is de uitspraak van de rechtbank op 9 januari 2025 bevestigd. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de oorspronkelijke uiterste overdrachtstermijn (UOD) van verzoeker nog niet is verstreken. Doordat de rechtbank bij uitspraak van 23 augustus 2024 een voorlopige voorziening heeft getroffen, is de UOD opgeschort. Gelet op artikel 29, eerste lid van de Dublinverordening vindt een Dublinoverdracht plaats uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft. Gelet hierop moet de overdracht dus plaatsvinden binnen een termijn van zes maanden vanaf het moment dat de rechtbank op 18 december 2024 op het beroep in de Dublinprocedure heeft beslist. Dit betekent dat de UOD van verzoeker is gelegen op 18 juni 2025. Dit betekent dat overdracht van verzoeker op 17 maart 2025 binnen de overdrachtstermijn plaatsvindt.
3.2.
Gelet hierop weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep tegen de verlenging van die overdrachtstermijn en het bezwaar tegen de feitelijke overdracht aanwezig te zijn niet zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker al daarvoor over te dragen. De voorzieningenrechter neemt mede in overweging dat het in de bodemprocedure gaat over de datum waarop verzoeker mag worden overgedragen en niet meer over de overdracht zelf en de tenuitvoerlegging daarvan. Het besluit waarin dat is bepaald staat reeds in rechte vast door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 januari 2025.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker op 17 maart 2025 mag worden overgedragen aan Kroatië. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 januari 2025, 202407784/1/V3.