ECLI:NL:RBDHA:2025:4057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8310 en NL25.8311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar de rechtbank heeft besloten dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser betoogt dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland tekortschieten en dat hij bij terugkeer naar Turkije als Koerdisch activist een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt echter vast dat Duitsland partij is bij het EVRM en dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Eiser heeft niet aangetoond dat klagen in Duitsland niet mogelijk of zinloos is.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8310 en NL25.8311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.L.M. Janssen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1999 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort gezegd – het volgende aan. Eiser stelt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eiser beschouwt hetgeen gesteld in de zienswijze als herhaald en ingelast. Eiser betoogt dat verweerder niet zonder meer uit kon gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland, gezien de aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Ook vreest eiser voor (indirect) refoulement nu hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst als Koerdisch activist gerede kans loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Volgens eiser blijkt uit de recente verkiezingsuitslag en het politieke klimaat in Duitsland dat er sprake is van veel discriminatie van asielzoekers in Duitsland, daarbij verwijst eiser tevens naar een aantal artikelen [4] . Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende voldaan aan zijn onderzoeks- en vergewisplicht. De Dublinverordening [5] biedt lidstaten ook de mogelijkheid om zelf de verantwoordelijkheid te nemen voor de asielaanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet zonder meer afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt als uitgangspunt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [6] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [7] nog geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De rechtbank ziet in eisers verwijzing naar het politieke klimaat in Duitsland geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. De door eiser aangevoerde artikelen maken het voorgaande niet anders. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een nadere onderzoeksplicht voor verweerder aan te nemen. De minister mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser bij voorkomende problemen in de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins, de Duitse (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.
(Indirect) refoulement
7. Ten aanzien van de vrees van eiser om te worden uitgezet naar Turkije, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [8] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024 [9] . Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van het betreffende land. Dat is in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening.
6.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
9.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.