ECLI:NL:RBDHA:2025:4057
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, maar de rechtbank heeft besloten dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser betoogt dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland tekortschieten en dat hij bij terugkeer naar Turkije als Koerdisch activist een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt echter vast dat Duitsland partij is bij het EVRM en dat er geen reden is om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Eiser heeft niet aangetoond dat klagen in Duitsland niet mogelijk of zinloos is.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid voor eiser om in verzet te gaan tegen de uitspraak binnen zes weken.