ECLI:NL:RBDHA:2025:4065
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht
In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en haar verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij haar meerderjarige zoon. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die concludeerde dat er geen sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een emotionele en financiële afhankelijkheid, en dat de korte duur van hun samenwoning niet tegen haar mocht worden gebruikt, gezien de 28 jaar dat zij gedwongen gescheiden hadden gewoond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 februari 2025, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen beschermwaardig familieleven bestaat. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante elementen van afhankelijkheid in de beoordeling heeft betrokken en dat de enkele samenwoning niet voldoende is om te concluderen dat er hechte persoonlijke banden zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierechten.