ECLI:NL:RBDHA:2025:4065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL24.23325 en NL24.36046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en haar verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij haar meerderjarige zoon. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die concludeerde dat er geen sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en haar zoon was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van een emotionele en financiële afhankelijkheid, en dat de korte duur van hun samenwoning niet tegen haar mocht worden gebruikt, gezien de 28 jaar dat zij gedwongen gescheiden hadden gewoond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 februari 2025, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen beschermwaardig familieleven bestaat. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante elementen van afhankelijkheid in de beoordeling heeft betrokken en dat de enkele samenwoning niet voldoende is om te concluderen dat er hechte persoonlijke banden zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer is na de uitspraak in het beroep. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.23325 en NL24.36046
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het verzoek op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, referent, de gemachtigde van eiseres, L. Neshin als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Iraanse nationaliteit. Eiseres heeft op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een mvv omdat zij in Nederland wil verblijven bij haar Nederlandse meerderjarige zoon, [referent] (referent). Eiseres is op 13 juli 2022 naar Nederland gekomen met een visum kort verblijf.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen familieleven is tussen referent, eiseres en haar kleinkind in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en eiseres. Zo is de periode van samenwoning in Nederland relatief kort, heeft eiseres geen documenten overgelegd waarmee financiële ondersteuning is aangetoond en is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres exclusief afhankelijk is van haar zoon. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkind.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste voert eiseres aan dat wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en referent. De korte duur van de huidige samenwoning kan verweerder niet tegenwerpen, nu eiseres en referent 28 jaar gedwongen gescheiden hebben gewoond. Ten aanzien van de financiële afhankelijkheid voert eiseres aan dat zij in Iran niet kan rondkomen van haar pensioen en dat zij door referent financieel wordt ondersteund. Eiseres stelt verder dat zij en referent emotioneel afhankelijk zijn van elkaar, omdat in hun cultuur familiebanden zeer belangrijk zijn. Wat betreft de medische afhankelijkheid voert eiseres aan dat zij niet kan onderbouwen dat zij voor haar dagelijkse handelingen hulp van referent ontvangt. Daarnaast bestaan tussen eiseres en haar kleinkind wel hechte persoonlijke banden bestaan, nu het kleinkind zijn grootouders tijdens het opgroeien lange tijd heeft moeten missen in Nederland. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door haar aangevoerde feiten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
6. Tussen ouders en hun meerderjarige kinderen wordt alleen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen wanneer sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, zoals samenwoning, financiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante elementen heeft betrokken en of hij tot het oordeel heeft kunnen komen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van beschermwaardig familie- of gezinsleven met haar zoon.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder alle door eiseres aangedragen relevante individuele aspecten in de beoordeling heeft betrokken. Zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft toegelicht, richten de gronden zich tegen de weging van de aangedragen individuele aspecten. Die weging moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van beschermingswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar zoon. Verweerder heeft in het nadeel kunnen meewegen dat eiseres en referent weliswaar periodes hebben samengewoond, maar op het moment dat eiseres naar Nederland kwam zij 28 jaar gescheiden hadden gewoond. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat, hoewel eiseres ten tijde van het bestreden besluit al bijna twee jaar in Nederland was, zij in deze periode geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Ten aanzien van de tweejaarlijkse visumbezoeken van eiseres sinds 2012, heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres dit niet volledig met documenten heeft onderbouwd en er verder op kunnen wijzen dat deze visumbezoeken – ook als hiervan uit wordt gegaan – niet in verhouding staan tot de periode van 28 jaar dat zij gescheiden hebben geleefd. Daarnaast heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres niet met stukken of andere bewijsmiddelen aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel afhankelijk is van haar zoon. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat referent de gestelde financiële ondersteuning ook kan voortzetten vanuit Nederland. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij – gezien haar leeftijd en medische klachten – exclusief afhankelijk is van de ondersteuning of verzorging door referent, en dat zij zonder deze verzorging niet in staat zou zijn om zelfstandig te functioneren. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres haar knieproblemen niet met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het feit dat eventuele zorg ook geleverd kan worden door een van haar drie kinderen in Iran, een ander persoon of andere organisatie. Dat eiseres graag bij haar familie in Nederland woont en zorg en ondersteuning van referent ontvangt is weliswaar begrijpelijk, maar verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat daarmee nog geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
Hechte persoonlijke banden
7. Uit het beleid [2] van verweerder volgt dat beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen een minderjarig kind en zijn grootouder wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinzoon. Hoewel eiseres sinds haar komst naar Nederland samenwoont met haar kleinzoon en samenwoning een factor is die moet worden meegewogen in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden, heeft verweerder de enkele constatering dat is samengewoond onvoldoende mogen vinden om de conclusie te dragen dat daarvan sprake is. [3] Verweerder heeft verder in dit verband mogen tegenwerpen dat de rol van eiseres beperkt is tot ondersteunende taken die gebruikelijk zijn tussen kleinkinderen en grootouders. Niet is gebleken dat eiseres de rol van (één van) de ouders heeft overgenomen door haar kleinzoon te verzorgen en op te voeden. De stelling dat eiseres niet weet hoe zij haar banden met haar kleinkind moet onderbouwen, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte meegewogen dat de enkele stelling dat haar kleinkind zijn oma zal missen als zij Nederland moet verlaten, niet betekent dat daarom sprake is van hechte persoonlijke banden. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Anders dan de gemachtigde van eiseres heeft gesteld onder verwijzing naar een uitspraak [4] van de Afdeling, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet verplicht was een belangenafweging te maken. Uit vaste rechtspraak [5] van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat bij het ontbreken van bijkomende elementen van afhankelijkheid of hechte, persoonlijke banden geen sprake is van beschermwaardig familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen gezinsleden en verweerder in dat geval niet meer gehouden is om een belangenafweging uit te voeren. Nu deze lijn van de Afdeling reeds van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit en nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat niet aannemelijk is dat sprake is van beschermwaardig familieleven tussen eiseres en referent, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht afgezien van een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [6]
11. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van de betaalde griffierechten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Vergelijk de uitspraak van het EHRM van 25 november 2014, Kruškić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2014:1125DEC001014013 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4685.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
6.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).