ECLI:NL:RBDHA:2025:4129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL23.9964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wegens betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven in Jemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen. Eiser, een Jemeniet, had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder stelde dat eiser betrokken was bij de 22nd Micca Brigade, een militie in Jemen, en dat hij verantwoordelijk was voor ernstige misdrijven, waaronder moord en doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht aannam dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt en dat de afwijzing van de asielaanvraag rechtmatig was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de besluiten van verweerder, waaronder het inreisverbod en de signalering in het Schengeninformatiesysteem, rechtmatig waren. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat zijn betrokkenheid bij de genoemde misdrijven onterecht was. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de besluiten van verweerder ongegrond verklaard, met uitzondering van de proceskosten die aan eiser zijn toegewezen omdat het terugkeerbesluit en het inreisverbod uit het eerste besluit onrechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9964

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Met het besluit van 27 maart 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Hij heeft beroepsgronden ingediend op 26 april 2023 en 26 februari 2024.
Verweerder heeft op 17 april 2024 nadere stukken overgelegd en een begeleidende brief aan de rechtbank verstuurd.
Met het besluit van 9 december 2024 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd en aangevuld.
Eiser heeft op 13 december 2024 beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft op 6 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 10 januari 2025 nadere stukken overgelegd. Op 14 januari 2025 heeft hij aanvullende beroepsgronden ingediend.
Met het besluit van 17 januari 2025 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het in het bestreden besluit 1 opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod opgeheven, het bestreden besluit 2 ingetrokken, en een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.
Verweerder heeft twee verklaringen van derden overgelegd en krachtens artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) meegedeeld dat wegens gewichtige redenen alleen de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Met de beslissing van 21 januari 2025 heeft de rechter-commissaris beslist dat gewichtige redenen deze beperking van de kennisneming rechtvaardigen.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL23.9965) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Alkhalidi als tolk en de gemachtigde van verweerder. Namens verweerder is ook [persoon A] verschenen, werkzaam op de zogenoemde 1F-unit van de IND.

Totstandkoming van de besluiten

De asielaanvraag
1. Eiser heeft de Jemenitische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij heeft op 19 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de algemene (oorlogs)situatie in Jemen en voor gedwongen rekrutering door één van de gewapende groeperingen aldaar.
Het bestreden besluit 1
2.1.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw. Volgens verweerder vormt eiser op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Er bestaan namelijk ernstige redenen om te veronderstellen dat eiser persoonlijk verantwoordelijk is voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, en ernstige niet-politieke misdrijven zoals bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, en onder b, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag).
Eiser zou in de periode van 29 december 2017 tot 23 september 2021 aangesloten zijn geweest bij de 22nd Micca Brigade of een daaraan gelieerde militie in Jemen en in die hoedanigheid ernstige misdrijven hebben gepleegd, te weten moord/doodslag.
Eiser komt gelet op het voorgaande niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel.
Het besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Omdat eiser bij terugkeer naar Jemen een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, maakt verweerder geen gebruik van zijn bevoegdheid tot uitzetting. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.
Het bestreden besluit 2
2.2.
Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 gewijzigd, in die zin dat hij voor eiser bij terugkeer naar Jemen niet meer een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aanneemt. Verweerder heeft daarnaast een besluit tot signalering voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.
Het bestreden besluit 3
2.3.
Met het bestreden besluit 3 heeft verweerder het in het bestreden besluit 1 opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod opgeheven, het bestreden besluit 2 ingetrokken, en eiser gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS) voor de duur van tien jaar. Ten aanzien van de signalering heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een bedreiging voor de openbare orde vormt.

Beoordeling door de rechtbank

Over artikel 6:19 van de Awb
2.4.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Het bestreden besluit 2 wijzigt en vervangt (gedeeltelijk) het bestreden besluit1 en is daarmee een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Dat geldt ook voor het bestreden besluit 3 waarmee het bestreden besluit 1 is gewijzigd en het bestreden besluit 2 is ingetrokken.
Over artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb
3. De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 21 januari 2025, de ochtend van de zitting, beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken waarvoor het verzoek door verweerder is gedaan, gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting aan eiser de vraag voorgelegd of hij de rechtbank toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleent om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
3.1.
Daarop heeft eiser aangegeven dat hij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 mei 2024 in de zaak NL23.9962 (ECLI:NL:RBDHA:2024:6862), heeft gelezen, en dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat het om een soortgelijk geval gaat als in de onderhavige zaak. Ook in die andere zaak is op 29 november 2023 een beslissing genomen op grond van artikel 8:29 van de Awb, onder meer door één van de rechters die onderdeel uitmaakt van de meervoudige kamer in de onderhavige zaak. Ook in die andere zaak ging het om een verklaring van een derde. Eiser vermoedt dat het om exact dezelfde informatie gaat, die één van de rechters in de onderhavige zaak dan dus al zou hebben ingezien. Eiser vraagt zich af of een weigering van toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb wel feitelijke betekenis heeft als één van de rechters van de meervoudige kamer al kennis heeft genomen van de geheime stukken. Hij benadrukt daarbij dat het niet zijn bedoeling is om een wrakingsverzoek in te dienen, omdat hij niet twijfelt aan de integriteit van de betreffende rechter.
3.2.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting vervolgens geschorst om zich te kunnen beraden. Na hervatting van de zitting heeft de rechtbank aan eiser meegedeeld dat zij van oordeel is dat de behandeling in de bestaande samenstelling doorgang kan vinden. Daarbij is van belang dat de meervoudige kamer van deze rechtbank de zogenoemde 8:29-stukken in de onderhavige zaak niet heeft ingezien, en dat de betreffende rechter dus ook niet kan weten of het inderdaad om dezelfde stukken gaat als in de zaak NL23.9962. Die betreffende rechter kan eventueel verkregen kennis uit de procedure NL23.9962 dus ook niet betrekken bij de beoordeling van de onderhavige zaak, waar hij de 8:29-stukken niet heeft ingezien. Het weigeren van toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb heeft om die reden voor eiser wel degelijk feitelijke betekenis. De mogelijke gevolgen van het weigeren van toestemming komen op grond van vaste rechtspraak in beginsel wel voor rekening van de weigerende partij.
3.3.
Eiser heeft de rechtbank vervolgens géén toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op basis van de hiervoor genoemde stukken uitspraak te doen. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de stukken daarom niet ingezien en kan en zal deze dus ook niet betrekken bij deze uitspraak.
Zorgvuldigheidsgebreken
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder op meerdere punten onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.1.
De rechtbank verwerpt het betoog van eiser dat bij het nader gehoor ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een registertolk, terwijl niet is gebleken van de vereiste spoed. Verweerder heeft namelijk in het verweerschrift toegelicht dat er wél gebruik is gemaakt van een registertolk. In het verslag van het nader gehoor is per abuis opgenomen dat dit niet zo is. De tolk van het nader gehoor, mevrouw A. Gebregiorgis, is sinds 13 januari 2022 beëdigd als registertolk met niveau C1, Nederlands – Arabisch (Jemenitisch), met Wbtv-nummer 40141.
4.2.
Eiser betoogt verder dat het proces-verbaal van gehoor van de AVIM van 19 oktober 2021 ten onrechte niet vóór het nemen van het bestreden besluit 1 naar hem is verzonden. Verweerder erkent dat dit niet is gebeurd. Hoewel verweerder dit wel had moeten doen, is de rechtbank van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Het gaat immers om verklaringen die eiser zelf heeft afgelegd, zodat hij het proces-verbaal niet nodig heeft om te weten wat daarin staat. Bovendien heeft verweerder al tijdens het aanvullend gehoor 1F van 13 oktober 2022 verschillende verklaringen uit het AVIM-gehoor aan eiser voorgehouden en tegengeworpen, zodat eiser zich daartegen kon verweren. Verweerder heeft ook in het voornemen verklaringen uit het AVIM-gehoor aan eiser tegengeworpen, zodat eiser zich daar ook nog in de zienswijze tegen kon verweren.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op voornoemde punten niet onzorgvuldig gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Bevoegdheidsgebrek
5. Eiser heeft betoogd dat niet inzichtelijk is wie namens verweerder het bestreden besluit 2 heeft genomen en dat dus niet kan worden nagegaan of dat besluit bevoegdelijk is genomen. Omdat verweerder het bestreden besluit 2 heeft ingetrokken, komt de rechtbank er niet aan toe om deze beroepsgrond te behandelen.
Reformatio in peius
6. Eiser betoogt dat verweerder het bestreden besluit 2 in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft genomen, omdat eiser daarmee in een nadeliger positie verkeert dan voordat hij beroep indiende. Omdat het bestreden besluit 2 is ingetrokken, zal de rechtbank dit betoog beoordelen alsof het gericht is tegen het bestreden besluit 3.
6.2.
Het verbod van reformatio in peius houdt in dat men niet slechter mag worden van het gebruikmaken van het recht van bezwaar en beroep. Er is echter geen strijd met dit verbod als het bestuursorgaan ook los van het aanhangig gemaakte bezwaar of beroep bevoegd is het bestreden besluit (ambtshalve) ten nadele van betrokkene te wijzigen en de indiener van het rechtsmiddel hierdoor niet in zijn verweermogelijkheden wordt geschaad. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 2 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:133, onder 7.2. Het bestreden besluit 1 is in dit geval niet ten nadele van eiser gewijzigd. Verweerder heeft in het bestreden besluit 1 namelijk al een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd en dit is vergelijkbaar met de signalering voor de duur van tien jaar die in het bestreden besluit 3 aan eiser is opgelegd. Bovendien heeft verweerder zich zowel bij het inreisverbod als de signalering op het standpunt gesteld dat eisers persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, als bedoeld in het arrest van het Hof van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377. Eiser kon in zijn beroep tegen het bestreden besluit 1 daartegen al beroepsgronden indienen en is ook daarom niet in zijn verweermogelijkheden geschaad.
6.3.
Het bestreden besluit 3 is dus niet in strijd met het verbod op reformatio in peius genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag: het juridisch kader
7. Bij de bepaling of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag, moet verweerder onderzoeken of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation). De bewijslast ligt bij verweerder. Wegens enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is, worden aan de bewijsvoering en de motivering van verweerder strenge eisen gesteld. De bewijslast die op verweerder rust gaat echter niet zo ver dat hij moet aantonen dat is uit te sluiten dat de vreemdeling dergelijke misdrijven niet heeft gepleegd. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 1 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3684, r.o. 2.1.
Misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
8. Eiser betoogt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom sprake is van misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Het standpunt van verweerder
8.1.
Verweerder heeft zich onder verwijzing naar openbare landeninformatie, websites en (internet)artikelen op het standpunt gesteld dat de Al Islah-partij, de Jemenitische tak van de Moslimbroederschap, zich in de regio Taiz in Jemen van maart 2015 tot aan het vertrek van eiser uit Jemen in augustus/september 2021 schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder moord/doodslag, gedwongen verdwijning van personen, marteling/foltering en/of (zware) mishandeling en plundering jegens burgers. Dat geldt volgens verweerder ook voor de milities die onder de Al Islah-partij vallen of daaruit zijn voortgevloeid, waaronder de Populair Resistance/Popular Mobilization Forces van Hammoud Al-Mikhlafi, de 22nd Micca Brigade van brigade-generaal Sadiq Sarhan, en de milities van Bakr Sarhan en Ghazwan al-Mikhalfi. Eiser zou bij de 22nd Micca Brigade (of een daaraan gelieerde militie) aangesloten zijn geweest. De gedragingen waarmee eiser in verband wordt gebracht, namelijk moord/doodslag, kwalificeren volgens verweerder in dit geval als oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag. Volgens verweerder moeten deze misdrijven in dit geval ook als ernstige niet-politieke misdrijven worden gezien als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag.
Artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag
8.2.
Niet in geschil is dat in Jemen sinds 2014 sprake is van een intern gewapend conflict tussen de Jemenitische regering (en daaraan gelieerde partijen) en de Houthi-rebellen. Uit het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de Geneefse Conventies (met name het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd) volgt dat onder meer sprake is van een oorlogsmisdrijf als burgers opzettelijk worden gedood. Niet in geschil is dat de onder 8.1 genoemde partijen, waaronder de 22nd Micca Brigade waarmee eiser in verband wordt gebracht, zich schuldig maken aan onder meer het opzettelijk doden van burgers. Alleen al daarom heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er sprake is van misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder a, van het Vluchtelingenverdrag.
Artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag
8.3.
Verweerder heeft zich bovendien terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat sprake is van misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), aanhef en onder b, van het Vluchtelingenverdrag. Moord/doodslag kwalificeren altijd als ernstig niet-politiek misdrijf. De rechtbank wijst hierbij op de UNHCR Guidelines on International Protection: Application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees (HCR/GIP/03/05) van 4 september 2003, punt 14. Anders dan eiser stelt, vergt het kwalificeren als zogenoemd 1F-misdrijf geen individuele beoordeling en een toespitsing op specifieke misdrijven. Dat moet verweerder doen in het kader van de vraag of er sprake is van knowing en personal participation.
Tussenconclusie
8.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de misdrijven waarmee eiser in verband wordt gebracht onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag vallen. De beroepsgrond slaagt niet.
‘Knowing participation’
9. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van ‘knowing participation’.
Standpunt van verweerder
9.1.
Verweerder heeft onder meer ‘knowing participation’ aangenomen, omdat eiser aangesloten zou zijn geweest bij de 22nd Micca Brigade (of een daaraan gelieerde militie), en die militie zich op systematische wijze en/of op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd zijn in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag.
Maakt de militie zich op systematische en op grote schaal schuldig aan 1F-misdrijven?
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de 22nd Micca Brigade en daaraan gelieerde milities zich op systematische wijze en/of op grote schaal schuldig hebben gemaakt aan 1(F)-misdrijven. Daartoe heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de algemene landeninformatie over Jemen naar voren komt dat alle partijen in het gewapende conflict zich schuldig maken aan dergelijke misdrijven. Uit die informatie volgt ook specifieke informatie over de aan de regering gelieerde partijen, zoals de 22nd Micca Brigade en de milities zoals die van Al-Mikhlafi. De stad Taiz, waar eiser woonde, was één van de zwaarst belegerde steden en vormde de langstlopende frontlinie in het conflict in Jemen. De Al Islah-partij, waar de 22nd Micca Brigade uit is voortgevloeid, was dominant aanwezig in Taiz. Deze en andere partijen maakten zich schuldig aan 1F-misdrijven. Kopstukken van de Al Islah-partij in Taiz worden in verband gebracht met verkrachtingen, onder meer van kinderen. De leider van de 22nd Micca Brigade, brigade-generaal Sadiq Sarhan, wordt in verband gebracht met misdrijven als gedwongen verdwijningen. De milities die onder hem vallen houden zich bezig met onder meer moord. Ghazwan al-Mikhlafi, het neefje van brigade-generaal Sadiq Sarhan, staat aan het hoofd van een eigen militie en wordt in verband gebracht met meerdere moorden. Gelet op het voorgaande, en gelet op de overige landeninformatie, heeft verweerder terecht aangenomen dat voornoemde misdrijven door alle partijen in het gewapende conflict in Jemen, en specifiek ook door de 22nd Micca Brigade of daaraan gelieerde milities, op grote schaal worden gepleegd.
Had eiser daar weet van of behoren te hebben?
9.3.
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijven. Gelet op de algemeen bekende informatie daarover mocht verweerder aannemen dat dit ook bij eiser bekend is geraakt. Bovendien heeft eiser bijna zijn hele leven in de wijk al-Rawda in Taiz gewoond, die volgens zijn eigen verklaringen de front- dan wel vuurlinie vormde tussen de Houthi’s en de Resistance. Ook heeft eiser verklaard dat hij meerdere kopstukken van de gewapende groepen persoonlijk kent, waaronder Ghazwan al-Mikhlafi, Bakr Sarhan, en de brigade-generaal Sadiq Sarhan van de 22nd Micca Brigade. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij die personen niet persoonlijk kent. Hij heeft echter ook ter zitting verklaard dat hij in Egypte met Sadiq Sarhan heeft geluncht en dat [persoon B] , een neef van Sadiq, in Nederland verblijft en een vriend van eiser is. In het aanvullend gehoor, p. 10, heeft eiser verder verklaard dat hij de kinderen van Sadiq Sarhan in Nederland heeft ontmoet. Ook dit heeft eiser ter zitting ontkend. Volgens hem is deze verklaring door een vertalingsfout in het verslag van het aanvullende gehoor terecht gekomen. Niet valt echter in te zien dat door een vertalingsfout een geheel tegenovergesteld antwoord in het verslag van het gehoor terecht komt, nog los van het feit dat eiser dit niet bij de correcties en aanvullingen heeft opgemerkt. Gelet op het voorgaande had eiser in ieder geval weet behoren te hebben van de grote schaal waarop alle strijdende partijen, waaronder de Al Islah-partij en de milities van de hiervoor genoemde personen, zoals de 22nd Micca Brigade, zich op grote schaal schuldig maken aan het plegen van 1(F)-misdrijven.
9.4.
Verweerder heeft verder terecht aangenomen dat eiser sympathie heeft voor de 22nd Micca Brigade (of een daaraan gelieerde militie). Verweerder heeft er in het bestreden besluit 1 op gewezen dat uit de stukken die met een beroep op artikel 8:29 van de Awb zijn overgelegd volgt dat een derde heeft verklaard dat eiser Ghazwan al-Mikhlafi en Bakr Sarhan persoonlijk kent. De rechtbank moet ervan uitgaan dat die derde dat inderdaad heeft verklaard, omdat zij geen toestemming heeft gekregen om die verklaring van de derde in te zien. Verder volgt uit hetgeen hiervoor in 9.3 is overwogen dat eiser persoonlijk contact heeft (gehad) met kopstukken van de Al Islah-partij of aan daaronder vallende of daaruit voortgevloeide milities. Verder is van belang dat verweerder een Facebookaccount van eiser heeft aangetroffen, waarvan eiser het bestaan heeft verzwegen. Bij het gehoor met de AVIM op 19 oktober 2021 heeft eiser op de vraag of hij sociale media gebruikt, geantwoord dat hij Facebook onder de naam [schuilnaam] gebruikt en dat hij verder geen sociale media heeft. Vervolgens heeft verweerder onderzoek verricht, waarop nog een ander Facebook-account van eiser is gevonden. Eiser heeft pas ter zitting verklaard dat hij hier niet over heeft verklaard omdat hij dit account niet meer gebruikte. Tegelijkertijd heeft hij echter ter zitting verklaard dat hij genoodzaakt was om niet te veel te vertellen. Daarmee erkent eiser ook dat hij bewust informatie heeft achtergehouden, zodat de rechtbank hem al daarom niet in zijn verklaring volgt. Op het aangetroffen Facebookaccount zijn posts gevonden waarop eiser de Al Islah-partij en brigade-generaal Sadiq Sarhan prijst. Dit terwijl eiser heeft verklaard dat hij de Al Islah-partij haat en dat hij geen sympathie heeft voor de strijdende partijen in Taiz (nader gehoor, p. 10 en aanvullend gehoor 1F, p. 10). Op het Facebookaccount staan ook foto’s en video’s van eiser met wapens en beelden waarin hij met deze wapens schiet. Dit terwijl eiser meermaals heeft verklaard dat hij nooit een wapen heeft gedragen en dat hij niet van wapens en vechten houdt (aanmeldgehoor, p. 10 en 12 en nader gehoor, p. 10). Toen eiser met het beeldmateriaal werd geconfronteerd, heeft hij verklaard dat het dragen van wapens in Jemen een traditie is en dat hij er daarom niet over heeft verklaard. Los van de vraag of dit in Jemen inderdaad gebruikelijk is, zijn deze verklaringen tegenstrijdig met de eerdere verklaringen dat hij nooit een wapen heeft gedragen en dat hij niet van wapens houdt. Eiser heeft ook wisselend verklaard over hoe hij aan de wapens is gekomen. Op het ontdekte Facebookaccount hebben daarnaast verschillende mensen berichten op de tijdlijn van eiser geplaatst, waaruit sympathieën naar voren komen voor de Al Islah-partij en brigade-generaal Sadiq Sarhan. Dat eiser die berichten niet zelf heeft geplaatst, laat onverlet dat dit wel bijdraagt aan het ontstane beeld dat eiser sympathie voor de militieleden heeft. De berichten bevatten immers allemaal steunbetuigingen aan mensen van wie eiser wist of behoorde te weten dat zij op grote schaal 1F-misdrijven plegen en eiser heeft die berichten niet verwijderd, terwijl dit wel voor de hand ligt als eiser het niet eens zou zijn met die berichten.
Wat is verder nog van belang?
9.5.
Hoewel uit het voorgaande nog niet blijkt dat eiser ook persoonlijk heeft bijgedragen aan het plegen van 1F-misdrijven, heeft verweerder uit het voorgaande wel kunnen afleiden dat eiser sympathie heeft voor de Al Islah-partij en daaronder vallende of daaraan gelieerde milities. Maar ook als eiser die sympathie niet zou hebben, maakt reeds het contact met de genoemde militieleden en het feit dat eiser zijn hele leven aan de frontlinie woonde, het zeer onwaarschijnlijk dat eiser geen weet heeft gehad van de ernstige misdrijven die door hen werden gepleegd. Verweerder heeft verder kunnen meewegen dat eisers verklaringen ongeloofwaardig zijn, nu hij dus tegenstrijdig en ontwijkend heeft verklaard en daarmee cruciale informatie heeft achtergehouden. Daarbij acht de rechtbank van belang om te benadrukken dat eiser ook op vele andere punten ontwijkend of tegenstrijdig heeft verklaard, dan wel heeft geprobeerd verwarring te zaaien. Zo doet eiser alsof hij de vragen niet begrijpt (aanvullend gehoor 1F, p. 17), en heeft hij in het nader gehoor eerst verklaard dat hij jarenlang thuis heeft gezeten, niks heeft gedaan, en nooit is benaderd om mee te vechten met milities, maar vervolgens ook dat hij meer dan tien keer zou zijn benaderd door jongeren met wapens (nader gehoor, p. 7, 9 en 12). Eiser zou de namen niet kennen van de jongeren met wapens die hem vroegen deel te nemen aan het gevecht, maar hij kent wel alle belangrijke namen van de vechtende partijen. Ook ter zitting heeft eiser weer geheel andere verklaringen afgelegd, namelijk dat hij van kennissen het advies heeft gekregen om te verklaren dat hij nooit een wapen heeft gedragen,
Tussenconclusie
9.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat sprake is van ‘knowing participation’, nu eiser wist of behoorde te weten dat de 22nd Micca Brigade en daaraan gelieerde milities zich schuldig maakten aan misdrijven die vallen onder artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De beroepsgrond slaagt niet.
‘Personal participation’
10. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder zich ten onrechte en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van ‘personal participation’.
Standpunt van verweerder
10.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zelf 1(F)-misdrijven heeft gepleegd. Volgens verweerder volgt dit uit een cumulatie van bevindingen. Verweerder heeft daarbij gewezen op verschillende arrestatiebevelen, artikelen en berichten op internet en sociale media waarin eiser wordt beschuldigd van het plegen van meerdere moorden. Daarnaast heeft verweerder gewezen op verklaringen van derden. Volgens verweerder hebben die derden verklaard dat eiser verantwoordelijk is voor de moord op zakenman Al Zawqari . Verweerder betrekt ook bij zijn standpunt dat eiser geen openheid van zaken heeft gegeven, en dat eiser ongeloofwaardige en bagatelliserende verklaringen over zijn aandeel in de misdrijven heeft afgelegd. Na de bestreden besluiten is uit berichten gebleken dat eiser is veroordeeld voor de moord op Al Zawqari .
Beschuldiging van de moord op zakenman Al Zawqari
10.2.
Uit het arrestatiebevel van 8 december 2020, gepubliceerd op de website
Almarahpost, volgt dat eiser door de politie in Taiz wordt gezocht voor de moord op zakenman Mohammad Al Zawqari . Achter eisers naam staat ‘Brigade 22’ vermeld. Bij dit arrestatiebevel staat een nieuwsartikel waarin staat dat eiser op een zwarte lijst staat. Eisers naam komt ook voor op foto’s/kopieën van twee andere arrestatiebevelen. Op de website
Yemenwindowwordt een arrestatiebevel van Taiz Axis van 3 november 2020 getoond waar eiser ook wordt aangewezen als dader van de moord op Al Zawqari . Daarnaast is er een arrestatiebevel gevonden van het Openbaar Ministerie van West Taiz, afgegeven op 8 september 2020, waarop eisers naam ook staat vermeld als moordenaar van Al Zawqari . Eiser wordt dus in meerdere bronnen gekoppeld aan de 22nd Micca Brigade en wordt daarin van dezelfde moord beschuldigd. Ook op Twitter wordt eiser hiervan beschuldigd. Anders dan eiser stelt, is het niet onzorgvuldig dat verweerder de arrestatiebevelen niet beëdigd heeft vertaald. Uit de vertalingen via Google Translate blijkt voornoemde informatie immers voldoende duidelijk. Er zijn geen aanknopingspunten dat de vertaling onjuist is. Dat er drie verschillende arrestatiebevelen zijn van verschillende instanties is in Nederland ongebruikelijk, maar verweerder hoefde dat in dit geval gelet op de gefragmenteerde situatie van de autoriteiten en macht in de regio Taiz in Jemen niet vreemd te vinden. De arrestatiebevelen zijn ook opgesteld in een periode dat de minister-president Maeen Abdulmalik erop aandrong om alle criminelen in Taiz op te sporen, wat de geloofwaardigheid van de overgelegde arrestatiebevelen ten goede komt. Dat niet duidelijk is of de arrestatiebevelen van objectieve en verifieerbare bronnen afkomstig zijn, laat onverlet dat eiser in meerdere bronnen van dezelfde moord is beschuldigd en dat dit bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de beschuldiging.
Veroordeling voor de moord op zakenman Al Zawqari
10.3.
Na de bestreden besluiten heeft eiser in zijn reactie van 14 januari 2025 zelf op artikelen gewezen waaruit volgt dat eiser inmiddels is veroordeeld voor de moord op de zakenman Al Zawqari en dat eiser daarvoor de doodstraf heeft gekregen. Ter zitting is gebleken dat niet langer in geschil is dat eiser is veroordeeld voor de moord. Eiser stelt echter dat hij daarvoor ten onrechte is veroordeeld en dat verweerder gelet op de gefragmenteerde situatie in Jemen nader onderzoek had moeten doen naar de juistheid van de veroordeling. De rechtbank volgt deze stelling niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de veroordeling niet op zichzelf staat, maar een bevestiging vormt van de onder 10.2 genoemde arrestatiebevelen en nieuwsberichten. Juist het totaalbeeld van alle stukken, in combinatie met de derdenverklaringen (waarbij de rechtbank van de juistheid van het standpunt daarover moet uitgaan) en het feit dat eiser geen openheid van zaken heeft gegeven en ongeloofwaardige en bagatelliserende verklaringen heeft afgelegd, maakt dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser verantwoordelijk is voor de moord op zakenman Al Zawqari .
Overige beschuldigingen
10.4.
Naast alle informatie waaruit volgt dat eiser verantwoordelijk is voor de moord op de zakenman Al Zawqari heeft verweerder op vele bronnen gewezen waarin eiser wordt beschuldigd van andere moorden en andere misdrijven. Daarbij komt het Facebookaccount van eiser, waarop verschillende foto’s en video’s te vinden zijn waarop eiser wapens draagt en daar ook mee schiet. Eisers verklaring dat hij niet heeft deelgenomen aan de strijd in Jemen is te minder geloofwaardig nu dat beeldmateriaal is opgenomen aan de frontlinie, in een land dat door oorlog verscheurd was en is. Daarnaast is ook hier weer van belang dat eiser informatie heeft achtergehouden, verwarring heeft gezaaid in de gehoren, en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
Weerlegging door eiser
10.5.
Eiser heeft meerdere documenten overgelegd en verklaringen afgelegd om de beschuldigingen van het plegen van 1(F)-misdrijven te weerleggen.
10.5.1.
Zo heeft eiser zelf een uitgebreide verklaring geschreven en die bij de zienswijze gevoegd, waarin hij zijn onschuld bepleit. Verweerder wijst er terecht op dat deze verklaring geen ander licht werpt op de zaak, gelet op wat hiervoor is overwogen. Eiser heeft er bovendien belang bij om het plegen van 1(F)-misdrijven te ontkennen, zodat de rechtbank ook daarom geen waarde aan de verklaring hecht.
10.5.2.
Eiser heeft daarnaast een ‘criminal status sheet’ en een ‘police clearance certificate’ van 20 februari 2023 overgelegd, waaruit volgt dat eiser niet voor misdrijven is veroordeeld of daarvoor strafrechtelijk wordt vervolgd. Op 10 januari 2025 heeft eiser opnieuw een ‘police clearance certificate’ van 3 februari 2024 met verklaring van echtheid van de ambassade van Jemen van 23 april 2024 overgelegd. Daarnaast heeft eiser toen een verklaring van goed gedrag van 14 juni 2023 met verklaring van echtheid van de ambassade van Jemen van 12 december 2023 overgelegd. Wat hier ook van zij, inmiddels is niet meer in geschil dat eiser wél strafrechtelijk is veroordeeld voor een misdrijf in Jemen. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat er algehele wetteloosheid is in Jemen en fragmentatie van de autoriteiten en overheidsstructuren, zodat voornoemde documenten daarom niet opwegen tegen wat hiervoor onder 10.2 t/m 10.4 is overwogen.
10.5.3.
Eiser betoogt daarnaast dat hij vals wordt beschuldigd van het plegen van 1(F)misdrijven. De rechtbank stelt voorop dat sommige partijen er belang bij kunnen hebben om eiser vals te beschuldigen. Eiser behoort immers tot de stam van Sadiq Sarhan, een machtige stam die onderdeel uitmaakt van het gewapende conflict in Jemen. In dit geval maken echter de cumulatie aan stukken, de derdenverklaringen en de verklaringen van eiser het onwaarschijnlijk dat het om valse beschuldigingen jegens eiser gaat. Eiser kon ook ter zitting niet goed verklaren waarom juist hij vals zou zijn beschuldigd. Op de vraag of eiser dan als willekeurig slachtoffer of als politieke tegenstander werd gezien, moest hij het antwoord schuldig blijven.
Tussenconclusie
10.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er sprake is van ‘personal participation’. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie over 1(F)
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat eiser verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die hem kunnen vrijwaren van die verantwoordelijkheid. Verweerder heeft artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag dan ook terecht aan eiser tegengeworpen, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Besluit tot signalering
12. Eiser voerde tegen het bestreden besluit aan dat het (inmiddels opgeheven) inreisverbod onrechtmatig is, omdat het persoonlijk gedrag geen actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 2 mei 2018, K. en H.F, ECLI:EU:C:2018:296. Voor zover eiser dit betoog handhaaft in het kader van het besluit tot signalering, geldt dat verweerder zich
uitgebreid gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom er volgens hem wél sprake is van een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde als bedoeld in voornoemd arrest. Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder een individuele beoordeling verricht waarbij alle in het arrest van het Hof genoemde omstandigheden zijn betrokken. Eiser heeft niet geconcretiseerd wat er aan die individuele beoordeling mankeert. Gelet daarop slaagt het betoog van eiser niet.

Conclusie en gevolgen

13. Uit het voorgaande volgt dat eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt.
14.1.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover dit door het bestreden besluit 3 is gewijzigd, is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang (het besluit is op dat punt immers gewijzigd). Verweerder wordt op dit punt wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat het terugkeerbesluit en het inreisverbod uit het bestreden besluit 1 niet rechtmatig waren. Volgens het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2023, Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl tegen AA, ECLI:EU:C:2023:540, mag er immers geen terugkeerbesluit worden opgelegd bij een risico op refoulement. Eiser heeft er in het aanvullend beroepschrift van 26 februari 2024 ook op gewezen dat het bestreden besluit 1 om die reden onrechtmatig was.
14.2.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ook niet-ontvankelijk. Met de intrekking van dat besluit en het nemen van het bestreden besluit 3 stelt verweerder zich immers op het standpunt dat eiser bij terugkeer naar Jemen wél een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Daarmee komt verweerder in zoverre tegemoet aan het beroep van eiser en de door eiser overgelegde stukken waaruit dit artikel 3 EVRM-risico blijkt. Eiser heeft dus geen belang meer bij zijn beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit 2. Omdat sprake is van tegemoetkoming, wordt verweerder ook op dit punt veroordeeld in de proceskosten.
14.3.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover dit door het bestreden besluit 3 niet is gewijzigd, is ongegrond. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 is ook ongegrond.
15. De rechtbank ziet in wat hiervoor onder 14 is overwogen wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.360,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit 1 en 0,5 punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift tegen het bestreden besluit 2 (analoog aan punt 12 van Bijlage A1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht), met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. De rechtbank kent geen proceskosten toe voor de zitting, omdat het bestreden besluit 1 daarvóór al was gewijzigd en het bestreden besluit 2 al was ingetrokken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover dit door het bestreden besluit 3 is gewijzigd, en tegen het bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1, voor zover dit niet door het bestreden besluit 3 is gewijzigd, en tegen het bestreden besluit 3 ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.360,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.