ECLI:NL:RBDHA:2025:4134
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, in beroep ging tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 januari 2025 besloten de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door mr. E. de Bonth.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd uiteengezet dat de minister het besluit had gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank bevestigde dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was bevestigd in eerdere uitspraken.
Eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, gezien zijn persoonlijke omstandigheden in Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet aanleiding gaven om de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling was gesteld en dat hij mocht worden overgedragen aan Duitsland. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 januari 2025 en is bekendgemaakt op 27 januari 2025.