ECLI:NL:RBDHA:2025:4134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, in beroep ging tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De minister had op 6 januari 2025 besloten de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Utrecht, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door mr. E. de Bonth.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In de overwegingen werd uiteengezet dat de minister het besluit had gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank bevestigde dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, wat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was bevestigd in eerdere uitspraken.

Eiser voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, gezien zijn persoonlijke omstandigheden in Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet aanleiding gaven om de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling was gesteld en dat hij mocht worden overgedragen aan Duitsland. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 januari 2025 en is bekendgemaakt op 27 januari 2025.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.629
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.630, op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De minister heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
aanvaard.
3. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit bevestigd in de uitspraak van 8 november 2023.1 Dit heeft eiser ook niet betwist.
Zorgvuldigheid van het voornemen
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser is het voornemen van zijn zaak algemeen geformuleerd. Volgens eiser is de voornemensprocedure niet slechts een handeling van feitelijke aard. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024.2
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 2024 maakt dit niet anders. In het voornemen heeft de minister voldoende duidelijk uiteengezet dat en op grond van welke redenen, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat een en ander in het voornemen wat meer algemeen en standaardmatig en niet heel expliciet is opgeschreven, neemt niet weg dat in het voornemen de redenen staan die voor de minister van belang zijn geweest. De minister mag vervolgens in het uiteindelijke besluit – wat hij in het bestreden besluit ook heeft gedaan – een en ander meer concretiseren en expliciteren. De rechtbank wijst in dit verband op de richtinggevende uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023,3 r.o. 2.12, waarnaar de Afdeling recent nog heeft verwezen in de uitspraak van 5 augustus 2024.4 De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Eiser voert verder aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in Duitsland problemen met zijn Braziliaanse schoonfamilie en hij heeft geen lopende asielaanvraag meer in Duitsland. De minister heeft ten onrechte deze omstandigheden niet meegenomen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom hij in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De minister heeft de aangevoerde omstandigheden ook onvoldoende zwaarwegend mogen vinden voor de conclusie dat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
27 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.