ECLI:NL:RBDHA:2025:4147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL25.441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 3 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de minister de gelegenheid te geven te onderzoeken of eiser in de nationale procedure is opgenomen. Eiser heeft gereageerd en de minister heeft ook een reactie gegeven. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser in de nationale procedure is opgenomen en dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser kan geen beroep doen op de criteria van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening, omdat er sprake is van een terugnamesituatie. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers gestelde kind, maar dat er geen bewijs is dat eiser de vader is van het kind. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.441
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 januari 2025 niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Bos als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de minister in de gelegenheid te stellen om uit te zoeken of eiser in de nationale procedure is opgenomen. Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om te reageren en daarvan ook gebruik gemaakt. Vervolgens hebben de minister en eiser allebei nogmaals een reactie gegeven.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening
neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Sluiten onderzoek zonder nadere zitting
5. Ter zitting is afgesproken dat de minister de mogelijkheid kreeg om uit te zoeken of eiser in de nationale procedure is opgenomen of dat hij nog een Dublinprocedure heeft lopen. Verder is afgesproken dat de gemachtigde van eiser daar nog op mocht reageren. Zowel de minister als de gemachtigde van eiser hebben dit gedaan en zij hebben allebei toestemming gegeven om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. De gemachtigde van eiser heeft in de reactie van 29 januari 2025 nog nieuwe beroepsgronden aangevoerd. Daarop heeft de minister op 31 januari 2025 gereageerd en verzocht om deze nieuwe gronden buiten beschouwing te laten. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiser op 31 januari 2025 weer gereageerd, de eerder verleende toestemming ingetrokken en daarbij vermeld dat eiser prijs stelt op een nieuwe behandeling op zitting zodat hoor- en wederhoor kan plaatsvinden over de nadere beroepsgronden.
6. De rechtbank zal geen nieuwe zitting plannen. De gemachtigde van eiser heeft al toestemming gegeven om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten en kan daar later niet op terug komen. Bovendien heeft de reden waarom zij geen toestemming meer geeft te maken met de nadere beroepsgronden die zij tijdens een nadere zitting wil bespreken. Daarvoor ziet de rechtbank geen aanleiding. Ter zitting is afgesproken dat het onderzoek wordt geschorst zodat partijen alleen nog kunnen reageren op de vraag of eiser in de nationale procedure is opgenomen of niet. De nadere gronden van eiser zien daar niet op.
7. De rechtbank sluit het onderzoek en doet uitspraak zonder nadere zitting.
Is eiser opgenomen in de nationale procedure?
8. Eiser stelt dat hij is opgenomen in de nationale procedure in Nederland. Hij verwijst daartoe naar een e-mailbericht, waaruit blijkt dat hij samen met zijn partner is gekoppeld aan dezelfde advocaat en dat er een aanmeldgehoor is gepland op 10 februari 2025.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft in zijn reactie van
21 januari 2025 aangegeven dat het digitale systeem van de IND is geraadpleegd en dat er geen stukken zijn die erop wijzen dat eiser in de nationale procedure is opgenomen. Uit de brief in het dossier blijkt alleen dat eiser samen met zijn gestelde partner is gekoppeld aan dezelfde gemachtigde. Bovendien staat in het bericht dat er nog een spoor 2 of Dublinzaak kan bijkomen. Wat de gemachtigde van eiser daartegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het bericht van de minister. De beroepsgrond slaagt niet.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
10. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In Duitsland hebben meerdere incidenten voorgedaan. Eiser verwijst daartoe naar een productie die niet bij het beroepschrift is bijgevoegd. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat dit achterhaalde nieuwsberichten zijn.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
11. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
12. De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De minister heeft ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 december 2024,2 waarin de Afdeling heeft bevestigd dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen nieuwe informatie overgelegd die kan leiden tot een ander oordeel dan gegeven in de voornoemde Afdelingsuitspraak. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Toepassing bepalingen hoofdstuk 3 van de Dublinverordening

13. Eiser voert aan dat uit de familiebanden met zijn partner en kind in Nederland op grond van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening voortvloeit dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag.
14. De rechtbank oordeelt dat eisers beroep op hoofdstuk 3 van de Dublinverordening niet slaagt. Een vreemdeling kan op de criteria in dit hoofdstuk alleen een beroep doen in een overnamesituatie.3 Het claimverzoek door Duitsland is geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend en er sprake is van een terugnamesituatie. Dat betekent dat eiser geen beroep kan doen op hoofdstuk 3 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 16 van de Dublinverordening

15. Eiser voert verder aan dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 van de Dublinverordening, omdat zijn partner en kind afhankelijk zijn van zijn zorg.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Er moet tussen eiser en zijn gestelde partner en kind een afhankelijkheidsrelatie bestaan, wil er voor de minister de verplichting gelden tot het in behandeling nemen van zijn asielaanvraag op grond van artikel 16 van de Dublinverordening. De bewijslast hiervoor ligt bij de vreemdeling. Eiser heeft deze afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen (medische) documenten overgelegd, waaruit de gestelde afhankelijkheid blijkt. De minister hoefde de asielaanvraag van eiser dus niet op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
3 HvJ 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280 en Afdeling 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672.
Artikel 17 van de Dublinverordening
17. Eiser voert verder aan dat de minister op grond van artikel 17 van de Dublinverordening eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Het is in het belang van zijn minderjarige kind om door beide ouders te worden opgevoed. Eiser wijst daarbij op artikel 17 van het Handvest.
18. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit wordt uitsluitend verwezen naar het voornemen, omdat eiser geen zienswijze heeft ingediend. In het voornemen van 17 december 2024 staat alleen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot een onevenredige hardheid en dat op grond van de bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Dublinverordening al rekening is gehouden met familiebanden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn in eisers situatie deze bepalingen niet van toepassing. In het besluit is verder niet op een andere manier ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd over zijn familiebanden in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek.
19. De rechtbank ziet in dit motiveringsgebrek echter geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Ter zitting heeft de minister namelijk alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De gemachtigde van eiser heeft daarop kunnen reageren. Het gebrek is dus ter zitting geheeld en het is aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld.
20. Zoals hiervoor overwogen, heeft de minister tijdens de zitting alsnog deugdelijk gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. Ter zitting heeft de minister erop gewezen dat de Dublinverordening niet bedoeld is om reguliere gezinshereniging mogelijk te maken. Verder heeft de minister te kennen gegeven dat de relatie tussen eiser en zijn gestelde echtgenote is ontstaan na het verlaten van het land van herkomst, de gestelde echtgenote deel uitmaakt van het gezin van haar ouders en eiser niet met documenten heeft onderbouwd dat hij de vader is van het kind van zijn gestelde echtgenote. Eiser heeft niet met documenten gestaafd dat de minister daar ten onrechte vanuit gaat. Tijdens de zitting heeft eiser wel aangegeven dat hij een geboorteakte zou kunnen overleggen, maar het lag op de weg van eiser om de geboorteakte tijdig over te leggen. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden.
21. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van eisers gestelde kind. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat niet is gebleken dat er feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de belangen van het kind eraan in de weg staan dat Duitsland eisers asielaanvraag behandelt. Er is namelijk niet gebleken dat eiser de vader is van het kind of dat het kind van eiser afhankelijk is. Er zijn geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de ontwikkeling van het kind noodzakelijk is dat eiser in Nederland blijft. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft en eiser mag worden overgedragen aan Duitsland.
23. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.