ECLI:NL:RBDHA:2025:4210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.33264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van verblijfsrecht van een Britse burger op basis van het Terugtrekkingsakkoord

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Britse burger, tegen de intrekking van zijn verblijfsrecht op grond van de artikelen 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord. De minister van Asiel en Migratie heeft op 26 juli 2024 besloten het verblijfsrecht van eiser in te trekken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser heeft sinds 8 juni 2017 in Nederland gewoond en ontving vanaf 21 december 2020 een bijstandsuitkering, wat leidde tot de conclusie dat hij niet meer als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijfsrecht, omdat hij niet gedurende vijf jaren aan de verblijfsvoorwaarden heeft voldaan. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het Verenigd Koninkrijk geen bestaan kan opbouwen, ondanks zijn gezondheidsproblemen en leeftijd. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de intrekking van het verblijfsrecht gerechtvaardigd is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van eisers verblijfsrecht in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.33264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats)
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsrecht op grond van de artikelen 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord. [2]
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 juli 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij dat besluit gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van het verblijfsrecht van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat uit van het volgende. Eiser heeft de Britse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij verblijft sinds 8 juni 2017 in Nederland en had tot 12 mei 2022 een relatie met een Nederlandse vrouw met wie hij samenwoonde. Hij heeft vanaf 5 oktober 2017 onafgebroken ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen (BRP) in Nederland. Aangezien de periode dat eiser niet ingeschreven heeft gestaan korter is dan 6 maanden gaat de minister uit van een verblijfsrecht vanaf 8 juni 2017. Op 13 oktober 2020 is eiser een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van het Terugtrekkingsakkoord verleend als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, omdat de partner van eiser in het bezit was van voldoende middelen. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering heeft de gemeente Emmen op 5 juli 2022 melding gedaan bij de IND, die een onderzoek is gestart naar de rechtmatigheid van zijn verblijf op grond van het gemeenschapsrecht. Uit dit onderzoek is de minister gebleken dat eiser sinds 21 december 2020 een bijstandsuitkering heeft ontvangen, waarop zij het verblijfsrecht van eiser heeft beëindigd.
6. De minister heeft het verblijfsrecht van eiser ingetrokken omdat geen sprake is van rechtmatig verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord. Uit onderzoek is de minister gebleken dat eiser van 1 september 2018 tot en met 30 september 2018 en 1 augustus 2019 tot en met 31 augustus 2019 reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en daarmee van 1 september 2018 tot en met 31 maart 2019 en van 1 augustus 2019 tot en met 1 maart 2020 rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8.12, lid 1, sub a van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Voorts heeft de minister vastgesteld dat eiser van 5 april 2019 tot 21 december 2020 rechtmatig verblijf heeft gehad omdat zijn voormalige partner in bezit was van voldoende middelen. Op grond daarvan is eiser het verblijfsrecht als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan verleend. Nu uit het BRP is gebleken dat eiser sinds 9 maart 2023 niet meer met zijn partner op hetzelfde adres woont, neemt de minister aan dat eiser sinds die datum geen duurzame relatie meer heeft met zijn partner. Daarnaast ontvangt eiser sinds 21 december 2020 een bijstandsuitkering. Hierdoor kan hij niet langer als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt en heeft de minister zijn rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12, eerste lid, sub b, van het Vb beëindigd. In de in het kader van de verwijdering van eiser uit Nederland te maken belangenafweging heeft de minister in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Duurzaam verblijf
7. Eiser voert aan dat hij gelet op artikel 15 van het Terugtrekkingsakkoord een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven nu hij sinds 8 juni 2017 in Nederland verblijft en hier tot ongeveer juni 2022 heeft samengewoond met een Nederlandse vrouw in welke periode hij, hetzij door eigen inkomen uit arbeid, hetzij door inkomen van zijn toenmalige partner, altijd in zijn eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Daarbij meent hij dat hij reeds op 31 december 2020 op grond van de Verblijfsrichtlijn [3] een verblijfsrecht had.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het Terugtrekkingsakkoord volgt onder meer dat Britse burgers na de overgangsperiode het recht behouden om in hun gastland te verblijven onder de beperkingen en voorwaarden zoals bedoeld in de (voorheen al) relevante bepalingen van het VWEU [4] en de Verblijfsrichtlijn. [5] Hierbij gaat het om burgers van het Verenigd Koninkrijk (VK) die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar ook daarna hun verblijf voortzetten. [6]
8.1.
Een duurzaam verblijfsrecht verkrijgen EU-burgers op grond van artikel 16 van de Verblijfsrichtlijn als zij voor een onafgebroken periode van vijf jaren hebben voldaan aan de verblijfsvoorwaarden van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn. [7] Dit betekent dat een burger van de Unie, om in aanmerking te komen voor een document “duurzaam verblijf”, gedurende vijf jaren werknemer of zelfstandige moet zijn geweest dan wel als economisch inactieve over voldoende middelen van bestaan moet hebben beschikt. [8] Wanneer het duurzame verblijfsrecht eenmaal is verkregen, kan het slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit het gastland. [9]
8.2.
De rechtbank constateert dat niet ter discussie staat dat eiser vanaf 8 juni 2017 tot heden in Nederland verblijft en sinds 5 oktober 2017 onafgebroken ingeschreven heeft gestaan bij de BRP. Tevens constateert de rechtbank dat eiser op 21 december 2020 een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Hieruit dient te worden opgemaakt dat hij niet langer beschikte over voldoende middelen van bestaan. Dit betekent dat eiser op dat moment niet langer voldeed aan de gestelde voorwaarde te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Daarmee heeft eiser niet voor een onafgebroken periode van vijf jaren voldaan aan de verblijfsvoorwaarden van artikel 7 van de Verblijfsrichtlijn en derhalve geen duurzaam verblijfsrecht in de zin van de Verblijfsrichtlijn verkregen.
Belangenafweging
9. In het kader van de belangenafweging heeft eiser naar voren gebracht dat hij ziekelijk, slecht ter been en op leeftijd is. Door zijn ziekte is hij niet meer in staat om te werken waardoor hij niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. In Nederland wordt hij gesteund door zijn familie. In het Verenigd Koninkrijk heeft eiser geen familie en ook bijna geen vrienden en dus geen sociaal netwerk. Bij terugkeer zal hij veroordeeld zijn tot een zwervend bestaan. Eiser doet in dit kader dan ook een beroep op het arrest Jawo. [10]
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, mede gezien het feit dat hij er zesenvijftig jaar heeft gewoond, in het Verenigd Koninkrijk geen bestaan zal kunnen opbouwen en dat hij, mocht hij daar al op aangewezen zijn, geen overheidssteun zal kunnen krijgen. Bovendien kan zijn familie die hem hier steunt hem ook daar financiële bijstand verlenen. Dat hij behalve financieel ook op andere wijze van zijn familie afhankelijk is, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt. Het beroep van eiser op het arrest Jawo kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van eisers verblijfsrecht in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Artikel 13 van het Terugtrekkingsakkoord.
6.Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Terugtrekkingsakkoord.
7.ECLI:EU:C:2011:866.
8.Artikel 7, eerste lid onder b, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8:12, eerste lid onder sub b van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
9.Artikel 16, vierde lid van de Verblijfsrichtlijn.
10.Arrest van het Hof van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.