ECLI:NL:RBDHA:2025:4210
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van verblijfsrecht van een Britse burger op basis van het Terugtrekkingsakkoord
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Britse burger, tegen de intrekking van zijn verblijfsrecht op grond van de artikelen 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord. De minister van Asiel en Migratie heeft op 26 juli 2024 besloten het verblijfsrecht van eiser in te trekken, omdat hij niet langer voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser heeft sinds 8 juni 2017 in Nederland gewoond en ontving vanaf 21 december 2020 een bijstandsuitkering, wat leidde tot de conclusie dat hij niet meer als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft op 31 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijfsrecht, omdat hij niet gedurende vijf jaren aan de verblijfsvoorwaarden heeft voldaan. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het Verenigd Koninkrijk geen bestaan kan opbouwen, ondanks zijn gezondheidsproblemen en leeftijd. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de intrekking van het verblijfsrecht gerechtvaardigd is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de intrekking van eisers verblijfsrecht in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.