ECLI:NL:RBDHA:2025:4434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser is op 24 februari 2025 in bewaring gesteld in het kader van een terugkeerprocedure, nadat hij eerder toegang had gehad tot de asielprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring kon baseren op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de asielaanvraag enkel is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen.

Eiser heeft de bewaringsgrondslagen bestreden, maar de rechtbank oordeelt dat één bewaringsgrondslag voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen of er een lichter middel had moeten worden toegepast, maar concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bewaringsgrondslagen en -gronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (in de zin van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw), en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag (in de zin van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw). Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure, reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijke gronden kan worden aangenomen dat de asielaanvraag alleen is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (in de zin van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw).
2. Eiser heeft de hiervoor genoemde bewaringsgrondslagen van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw bestreden. Hij voert aan dat bewaring niet noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit en dat er geen sprake is van een risico op onttrekking.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de bewaringsgrondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw, en de daarop gegeven toelichtingen, niet heeft bestreden. De rechtbank is, na ambtshalve toetsing, van oordeel dat verweerder de maatregel van bewaring kon baseren op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Eiser is op 24 februari 2025 in bewaring gesteld in het kader van de terugkeerprocedure (hij heeft op 22 november 2024 een beslissing op zijn asielaanvraag, die ook geldt als terugkeerbesluit, ontvangen) en heeft eerder toegang gehad tot de asielprocedure. Eiser heeft op 25 september 2022 ook al een asielaanvraag gedaan op grond van artikel 28 van de Vw. Hij heeft één dag na oplegging van de bewaringsmaatregel opnieuw asiel aangevraagd, en hij heeft de asielaanvraag (dus) in bewaring gedaan.
4. De rechtbank hoeft daarom niet meer te beoordelen of de bewaringsmaatregel ook kan worden gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. Eén bewaringsgrondslag is namelijk voldoende om de maatregel op te baseren.
Lichter middel
5. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen zodat eiser zijn asielprocedure in vrijheid kan afwachten.
5.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320,
Mahdi).
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In dat kader heeft verweerder niet ten onrechte verwezen naar de omstandigheid dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd, zijn paspoort heeft achtergelaten in Algerije en geen acties heeft ondernomen om documenten te overleggen waar zijn identiteit uit blijkt. Van persoonlijke omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maken, is de rechtbank verder niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.